Rinus Kiel over Bijbel, cultuur en wetenschap Reageren? Zie home-page
====================================================== |
(Presentaties) Bijbel en wetenschap. Conflict? Nieuw 07/05/2013
Bijbel en Wetenschap. Conflict? Hoe de Bijbel in het Westen buiten spel werd gezet, en wat daartegen te doen
Omdat het een lang document is, is hier een index per slide: 05 Hoe de kerk de Bijbel platonisch begon uit te leggen 07 Aristoteles, Thomas van Aquino; dilemma natuur en genade 08 Francis Schaeffer, Renaissance 09 Galileï en de "twee boeken" 12 Intermezzo: christenwetenschappers 18e/19e eeuw 13 Het conflict in de Verlichting 14 Bijbel en wetenschap; wat is de verhouding? 15 Theïstisch-evolutionisme (christen-evolutionisme) 16 Theïstisch-evolutionisme en Galileï: geologie 17 Theïstisch-evolutionisme en Galileï: natuurkunde/astronomie 18 Theïstisch-evolutionisme en Galileï: biologie 21 Alternatieven: natuurkunde/astronomie 24 Materialistisch wereldbeeld 25 Variant met 'bovenverdieping' 26 Variant met 'ingebouwde geest' (Teilhard de Chardin) 27 Evolutie is de enige werkelijkheid (Teilhard de Chardin) 28 Bijbelse kijk op de realiteit
In deze presentatie wordt gebruik gemaakt van het schema van de ‘twee verdiepingen’, een model dat bij mijn weten voor het eerst is gebruikt door dr. Francis A. Schaeffer in zijn boek ‘The God who is there’. Het geeft aan dat er twee werelden zijn, die hoewel onderscheiden, niet geheel gescheiden zijn. In de verschillende fasen van de ontwikkeling van het Europese denken, hebben die verdiepingen een veranderende inhoud, zoals zal blijken. De ‘benedenverdieping’ is dan de wereld die we met onze zintuigen kunnen waarnemen. Het is ook de wereld waarover de wetenschap informatie verzamelt, die gebruikt wordt om kennismodellen te bevolken. De ‘bovenverdieping’ is de wereld, die we niet direct kunnen waarnemen maar waarvan alle volken en mensen over de hele wereld en door de hele geschiedenis het bestaan minstens hebben vermoed. Een uitzondering is onze (post)moderne wereld, waarin zelfs het noemen van iets dat niet volledig binnen de ‘benedenverdieping’ kan worden verklaard, grote emoties oproept binnen de wetenschappelijke wereld, en niet alleen daar. De ‘bovenverdieping’ is dan bij zulke mensen non-existent, of beter: eventueel beneden geseculariseerd geïntegreerd. Dit is dus de algemene vorm. Omdat in het besef van vele volken die ‘bovenverdieping’ van belang is voor het leven hier beneden, worden er methoden ontwikkeld om contact met die bovenverdieping te maken, c.q. te herstellen. Dat gebeurt soms door medicijnmannen, sjamanen, zieners, maar in Israël ging het juist andersom, daar was het God die de profeten rechtstreeks aansprak. Algemeen was de notie, dat (een) God, vaak één die boven de wereld van goden en demonen uitstak en daarover heerschappij had, de hele werkelijkheid van de ‘onderverdieping’ had geschapen. In de Bijbel is de ‘bovenverdieping’ niet onkenbaar, omdat God gesproken heeft. Zijn spreken is opgetekend in de Bijbel. Ook bij Israël is het initiatief voor het contact tussen ‘boven’ en ‘beneden’ bij God. Deze kennis ontstaat doordat God zich openbaart. Je ziet dan ook dat in de Bijbel de ‘bovenverdieping’ en de ‘benedenverdieping’ innig verweven zijn. God spreekt tot mensen (profeten), treedt handelend op in de geschiedenis, voorzegt toekomstige gebeurtenissen, die zich inderdaad ook zo afwikkelen als voorzegd is. De Bijbel is hierin binnen alle zgn. ’wereldgodsdiensten’ volstrekt uniek. In de presentatie wordt het model met de rechthoeken consequent vervolgd. Maar hier stellen we Plato’s denkwereld nog iets anders en wat meer gedetailleerd voor. Plato was een leerling van Socrates en erg onder de indruk gekomen van het grote probleem, hoe er echte kennis over de dingen te verkrijgen is. En niet alleen over de dingen, ook over zulke abstracties als Rechtvaardigheid, Eerlijkheid, Deugd, Waarheid, Goedheid, Schoonheid. Zijn leermeester had door steeds maar te blijven doorvragen, het vertrouwen van de Atheners in hun juiste opvattingen en goede instellingen behoorlijk aan het wankelen gebracht. Vanwege zijn optreden als onruststoker, werd hij tot de gifbeker veroordeeld. Plato dacht dus na over deze dingen, vond dat je niet kon stoppen bij indringende vragen, maar ook antwoorden moest bieden, en hij ontwikkelde dus een eigen filosofisch stelsel. Hij geloofde dat er achter de ‘goden’ een godheid moest zijn, waarin de laatste en hoogste waarden van schoonheid en goedheid, de normen van kennen en handelen, waren verankerd. Die godheid was de schepper en bron van de hemelse Ideeën, terwijl de zichtbare realiteit was gemaakt door een enigszins gehandicapte schepper van de tweede rang, de demiurg, die de materie al ter beschikking had. Daarop kon hij geen invloed uitoefenen. Dat er daarom dan ook zo’n beroerde wereld uit voortkwam, ligt voor de hand. Die zichtbare wereld en de zintuiglijke waarneming stonden niet hoog aangeschreven. Plato stond in discussie met verschillende van zijn voorgangers, juist in verband met dat scheppen. Er waren er die hadden beweerd, dat alles was ontstaan uit toeval, door evolutie. Daar tegenover hield Plato met kracht van argumenten staande, dat al het bestaande alleen verklaard kan worden, als men aanneemt dat het door een godheid tot stand is gebracht. Zo krachtig en moeilijk weerlegbaar was Plato’s verdediging van zijn ‘creationisme’, dat zijn tegenstanders zich een tijd lang stil hielden. Hieronder een beeld van Plato’s opvattingen:
Kennis over die bovenwereld had alleen de filosoof, die tot diep contemplerend denken in staat was. Zo ‘herinnerde’ hij zich in zijn ziel wat er ‘boven’ te vinden was. De mens kon dus al denkend opstijgen tot God, terwijl het in de Bijbel juist God is die zich openbaart en naar ons neerbuigt. Over de dingen in de ‘benedenverdieping’ was geen echte kennis mogelijk, omdat de demiurg alles krom en verward had gemaakt. Hier kon men alleen maar meningen hebben, geen echte kennis, en daarover kon men vruchteloos eindeloos blijven redetwisten. Dit model van Plato zou later een grote rol gaan spelen in de kerk, omdat haar leiders in die Griekse denkwereld, en hoofdzakelijk Plato, waren opgeleid. 5. Hoe de kerk de Bijbel platonisch begon uit te leggen De platonische wereld was voor de kerkvaders vertrouwd en het leek erop dat het platonische begrippenapparaat min of meer één op één op dat van het evangelie paste. Dezelfde termen werden gebruikt. Maar het drong kennelijk niet tot ieder door, dat die termen bij Plato en de Bijbel vaak totaal andere betekenissen hadden. Zie de tabel voor de dramatische en principiële verschillen tussen die twee. Het is te voorzien dat dit tot grote problemen aanleiding zou kunnen geven. Een van de gevolgen is dat het gewone leven in de kou kwam te staan. De ‘benedenverdieping’ werd langzaam aan gezien als zondig, tweederangs.
Uit het schema is al te zien, hoezeer de kerk het platonische beeld heeft overgenomen. Dat ligt ook wel voor de hand, omdat Plato een overheersende rol speelde in de opleiding van de kerkleiders. Op deze manier werd het gewone leven eigenlijk iets dat van geen of minder belang werd, wat bijv. uitkwam in de instelling van het celibaat voor priesters, en het beperken van seksuele omgang tot de uitdrukkelijke bedoeling om kinderen te verwekken. Iedere hint of verwijzing naar lust als belangrijk en door God zo gewild (zie het Hooglied bijv.) werd met afgrijzen van de hand gewezen. Eén van de ‘kerkvaders’, Origenes, heeft zich zelfs laten castreren, maar had daar later weer spijt van. Daartegen moest wel een tegenbeweging opkomen. En die komt ook, na de kruistochten, als mensen kennis hebben kunnen nemen van de enorme culturele schatten van de Arabische wereld, en de kennis van de Griekse denkers in die cultuur. En tegenover de voor de ‘benedenverdieping’ steriele Plato werd nu de filosoof van die ‘benedenverdieping’, de heiden Aristoteles, omarmd. Vooral de intellectuelen in diverse – in die tijd gestichte – universiteiten gingen met Aristoteles aan de haal en daagden de theologen uit, die in meerderheid platonisch dachten. Die ’benedenverdieping’ werd door hen beschouwd als autonoom. Dat veroorzaakte een groeiende tegenstelling in de kerk. Ook in kloosters werd Aristoteles bestudeerd. In het diepste geheim, dat wel. Want als er tegen zo’n klooster een verdenking rees, werd de Inquisitie er op af gestuurd. In het boek De Naam van de Roos van Umberto Eco wordt o.a. zo’n situatie beschreven. 7. Aristoteles, Thomas van Aquino, dilemma natuur en genade
Thom Hij redeneerde als volgt: de Bijbel spreekt over het heil. Maar doet dat in geestelijke termen, een taal van de bovenverdieping. Maar die Bijbel heeft ook een boodschap voor het gewone leven in al zijn aspecten. Helaas heeft de Bijbel (althans volgens Thomas toch) niet de juiste taal voor dat gewone leven. En dat werd de plaats waar Aristoteles binnenkwam. Hij wordt als het ware de woordvoerder voor die benedenverdieping naar de Bijbel toe. Aristoteles geeft dat lagere aardse gebied stem, en tilt het zo een heel eind omhoog. Het natuurlijke leven wordt ook respectabel. Al logisch redenerend komen we een heel eind in Gods richting. Maar Hij moet wel de bovenverdieping, het gebied van de genade, blijven invullen. Uiteraard via de kerk. Maar behalve dat die twee gebieden elkaar raken, beïnvloeden en ondersteunen ze ook elkaar. Aristoteles’ uitspraken dienen als rationeel (onderverdieping-)bewijs voor uitspraken van de Bijbel op beide gebieden (zie het proces rond Galileï) en verschillende Bijbelse uitspraken bevestigen de juistheid(!) van Aristoteles’ filosofie en kosmologie. De kerk heeft zich in een bedenkelijke wurggreep gemanoeuvreerd door het aangaan van dit monsterverbond tussen Bijbel en Griekse filosofie. Is nu die ellendige platonische tweedeling opgeheven? Nee, de gebieden van de NATUUR (beneden) en de GENADE (boven) blijven toch hun eigen werkingssfeer, taal en autoriteit behouden. De Bijbel spreekt niet met gezag over de dingen van het gewone leven, maar leent daarvoor de begrippen van Aristoteles. Het is zelfs langzaam aan zo geworden, dat Aristoteles’ uitspraken over de dingen van de bovenverdieping werden gewaardeerd boven het spreken van de Bijbel zelf daarover. Luther heeft zich daar later tegen gekeerd. De Thomistische oplossing gaat uit van een gemankeerde Schriftvisie, en houdt vast aan de platonische opvatting dat het denken perfect is, het denken deelt niet in de zondeval. Ook Aristoteles gaat hier uiteraard van uit, hij kende geen zondeval. Het primaat van het perfecte denken tegenover de bedrieglijke zintuigen blijft ook in deze nieuwe manier van tegen de dingen aankijken gehandhaafd. De scheiding blijft. 8. Francis Schaeffer, Renaissance Thomas had geprobeerd een synthese te vinden tussen de kerkleer en de filosofie van Aristoteles. Daarmee was de rust echter niet teruggekeerd, want het bleef gisten in de maatschappij. En er gebeurde nog iets opmerkelijks. Zoals Francis A. Schaeffer zo treffend opmerkt in enkele van zijn boeken: als de ‘benedenverdieping’ autonoom wordt, eet die de ‘bovenverdieping’ op. Met andere woorden: de eerbied voor de geestelijke zaken verdwijnt langzamerhand. Zie de voorbeelden op de slide. Deze periode noemen we de Renaissance. De Renaissance maakt de weg vrij voor een stroming, die in de Europese cultuur veel invloed zal krijgen en nog heeft: het Humanisme. En dan bedoel ik niet alleen en zelfs niet in de eerste plaats organisaties die zich met die naam tooien, zoals het Humanistisch Verbond in Nederland, maar de geesteshouding die zich tegenover het evangelie verzelfstandigt, die dit aardse leven ziet als het enige, en die elke normering die van God komt, afwijst. In het begin is dat nog niet direct zo duidelijk. Veel humanisten – bijv. Erasmus in de 16e eeuw – onderwerpen zich nog aan de kerk, meestal om praktische redenen, en bespotten haar verval. Maar de Engelsman Thomas More beschrijft in zijn Utopia een geïdealiseerde (nou ja, enkele Brave new world-trekjes daargelaten) samenleving, die het zonder God kan stellen en blijkbaar toch gelukkig is. Alsof hij zeggen wil: zie je wel, dat je voor een goede samenleving God en kerk helemaal niet nodig hebt. Nu, in zo’n papieren samenleving zal dat wel waar zijn. Daarin kun je mensen naar je eigen opvatting creëren. Maar of dat voor een reëel bestaande samenleving ook opgaat, is iets wat ernstig betwijfeld moet worden. Van de communistische Hongaarse regering is bekend, dat zij de Gereformeerde kerken aldaar indertijd verzocht heeft, een serie radio-uitzendingen over de Tien Geboden te maken, om de zeer storende afbraak van de moraal in dat land weer wat op te krikken. Zij hadden duidelijk minder fiducie in hun humanistische grondslagen dan toentertijd Thomas More. Maar ja, hier ging het dan ook over een echte samenleving en echte mensen. Thomas van Aquino’s heroïsche inspanningen hebben dus de platonische tweedeling in het denken in onze cultuur niet opgeheven, maar die helaas juist aangescherpt. Niet dat hij dat wilde of nastreefde. Integendeel, hij wilde juist die twee gebieden in één groot denksysteem verenigen. De Bijbel kent dat probleem niet. Daar is de wereld al één en ongedeeld: Gods heil wordt gerealiseerd in de geschiedenis in de door Hem geschapen wereld. Was in het Platonisme die onderverdieping de moeite van het noemen nauwelijks waard, in de Renaissance verwerft zij zich een autonome plaats tegenover de bovenverdieping van kerk en geloof. Want Thomas’ bovenverdieping is niet het Bijbelse evangelie, maar een platonische interpretatie daarvan (zie tabel hierboven), die de kracht van het ware evangelie mist, de kracht die nodig is om die onderverdieping te heiligen. Daarom zag Thomas niet, wat Luther wel zag. Het is spijtig, dat Aristoteles ingehuurd werd om dat gebied te vullen. De kerkelijke interpretatie van de Bijbelse boodschap miste daartoe de kracht en de middelen. Men had immers het gewone leven weg-geallegoriseerd uit de Bijbel. En zo wordt die in de eerste eeuwen ingeslagen weg, om het gebied van het geloof te beperken tot het geestelijke, nu bestendigd en verstevigd. En wordt al wat daarbuiten valt, in feite aan zijn lot overgelaten. Het is niet zo, dat Plato wordt ingeruild tegen Aristoteles. Nee, Plato blijft volop aanwezig. Maar niet meer expliciet, als een filosofie waarmee men zich identificeert, maar impliciet, als een vanzelfsprekende vooronderstelling. En met als vanzelfsprekende consequentie dat de invloed van de Bijbel op de werkelijkheid – beschreven in de wetenschap – buitenspel wordt gezet. 9. Galileï en de “twee boeken” We springen van Aquino in de 13e eeuw over naar Galileï in de 16e/17e eeuw (1564-1642). Maar eerst een zijsprongetje naar Groot-Brittannië. Daar waren het Franciscaner monniken, de latere bisschop Robert Grosseteste (1175-1253) en de monnik Roger Bacon (1214-1294), die tegen Aquino’s gedoe grote bezwaren hadden. Die had de heiden Aristoteles immers aan de kerkleer vastgeklonken, en ging uit van de veronderstelling, dat de zondeval geen gevolgen had gehad voor het denken van de mens, dat kon je dus vertrouwen. Maar Grosseteste en Bacon hadden uit de Bijbel begrepen dat ook het denken was gevallen, en dat je dus niet zomaar je denken kon vertrouwen, net zomin trouwens als je zintuigen. Volgens hen moest je telkens weer je denkproducten toetsen aan de realiteit, om het denken voor afdwalen te behoeden. Zo corrigeerden denken en zintuigen elkaar wederzijds. Hier was in feite de moderne wetenschap geboren en waren de grondslagen gelegd voor zijn enorme succes! Galileï was een van de eersten die dit toepaste. Het Humanisme heeft intussen vaste voet verkregen in de Europese cultuur. Aanvankelijk nog met lippendienst aan de kerk maar, hoe verder van Rome, hoe vrijmoediger. Aristoteles had ook voorzien in een kosmologisch model, afgeleid van dat van Plato, dat aan praktische eisen bijgeschaafd was door ene Ptolemeüs. Het model omvatte alleen het zonnestelsel met daar omheen een vaste hemel met onbeweeglijke sterren, omdat dat het enige was wat men – zelfs met kijkers – in die tijd kon waarnemen. De uitgangspunten van het Aristotelische model waren: 1. dat de aarde, maan, zon en planeten bollen waren (een platte aarde is nooit een thema geweest in de Westerse cultuur), 2. dat de aarde onbeweeglijk in het centrum stond, en 3. dat er tot en met de maan verandering kon optreden in de kosmos (het ‘ondermaanse’), maar dat daarboven alles eeuwig onveranderlijk zijn gang ging. Nu was er intussen iemand geweest die dat plaatje verstoorde. De Poolse domheer van Frauenburg (thans Frombork), Niklaus Koppernigk, oftewel Copernicus (1473-1543), had juist voor zijn dood een studie uitgegeven over de kosmos, waarin hij stelde dat de zon in het middelpunt stond en dat de rest daaromheen draaide, ook de aarde, waar omheen dan weer de maan zijn rondjes draaide. Alhoewel Copernicus waarnemingen deed, gaven die hem geen aanleiding tot zijn opvatting. Hij vond het gewoon eleganter en in overeenstemming met bepaalde Griekse modellen, die hij bewonderde. Het model van Copernicus was nog ingewikkelder dan dat van Aristoteles/Ptolemeüs, reden waarom het door de astronomen werd verworpen. Bovendien voorspelde hij zoiets onnozels, nl. dat Mercurius en Venus schijngestalten zouden hebben zoals de maan, maar ook die werden niet waargenomen. Overigens als gevolg van nog vrij slechte kijkers. Galileï deed waarnemingen met een sterk verbeterde kijker, en hij ontdekte wel de schijngestalten van Venus, wat een bevestiging leek van Copernicus. Ook ontdekte hij de vier grootste manen van Jupiter: Io, Europa, Ganymedes en Callisto. Niet geremd door overmatige bescheidenheid trompetterde hij zijn bevindingen rond en liet in een onbewaakt ogenblik het woord ‘Copernicus’ vallen. Nu waren de rapen gaar! Copernicus was op wetenschappelijke gronden afgeserveerd en ook de kerk had zijn werk op de Index geplaatst. Maar Galileï hield staande dat de waarnemingen Copernicus’ opvattingen ondersteunden. Dat was voor zijn tijd revolutionair. Voor Plato en Aristoteles waren waarnemingen van zeer ondergeschikt belang. Denken leidde tot de juiste opvattingen, ook omtrent de kosmos. De kardinalen die de moed hadden bij Galileï door zijn kijker te kijken, stelden dan ook als voorwaarde dat ze alleen horizontaal, naar aardse objecten wilden kijken. Ze keken niet naar de hemel, bang als ze waren dat ze dingen zouden ontdekken die onmogelijk waren. Aristoteles, de grote(!), had immers vastgesteld hoe het was! En als Galileï het door zijn kijker anders zag, was daarmee slechts bewezen dat Aristoteles gelijk had: zintuigen bedriegen ons! Of wellicht werd Galileï wel door demonen misleid!! Consensus wordt vaak met vreemde argumenten verdedigd. Galileï draafde door, door te stellen dat waarnemingen juist absoluut zijn, en dat die door geen autoriteit kunnen worden ontkracht. Hij ontwikkelde de gedachtegang van de “twee boeken”: de Bijbel, het boek van de genade, en de schepping, de waarneembare werkelijkheid, het boek van de natuur. Hij stelde dat de natuur ook openbaring van God was, want die gehoorzaamde de bevelen van God, terwijl in de Bijbel de woorden van God waren opgetekend. En in zaken van de natuur had de Bijbel geen autoriteit. Aristoteles moest buigen voor de waarnemingen, maar de Bijbel ook! Zo probeerde Galileï ruimte te creëren voor een wetenschap die niet gebonden was aan vooraf gedefinieerde autoriteiten. In Engeland nam zijn tijdgenoot Francis Bacon (1561-1626) een soortgelijke positie in, hoewel hij zelf absoluut overtuigd was van een jonge aarde en een recente schepping, plus een wereldwijde zondvloed. Dus hoewel beiden zich baseerden op de gezonde opvattingen van Grosseteste, hebben zij misschien toch niet de reikwijdte van diens werk begrepen. “Ik denk dat we in de discussie over natuurlijke problemen niet moeten beginnen vanuit de autoriteit van Bijbelteksten (a), maar van zintuigelijke waarnemingen en noodzakelijke demonstraties; want de Heilige Schrift en de natuur vloeien gelijkelijk voort uit het goddelijke Woord, het eerste uit de ingeving van de Heilige Geest en het tweede als de trouwe uitvoerder van Gods bevelen. Vervolgens zegt de Schrift, die zich aanpast aan het begrip van de gewone man (b), vaak dingen die schijnen te verschillen van de absolute waarheid (c), voor zover het de directe betekenis van de woorden betreft. De natuur daarentegen is onverbiddelijk en onveranderlijk; ze beweegt zich nooit buiten de wetten die haar gesteld zijn en het kan haar niet schelen of haar geheime redenen en werkingen bij de mens bekend zijn of niet. Het lijkt er daarom dus op, dat niets natuurlijks dat zich aan onze ogen vertoont, of dat zich door nodige manifestaties aan ons bewijst, ter discussie gesteld moet worden, om maar te zwijgen van veroordeeld, vanwege Bijbelse teksten die blijkbaar een andere betekenis hebben. Bijbelse uitspraken zijn niet gebonden aan regels, die even strikt zijn als die voor natuurlijke gebeurtenissen, en God wordt niet minder voortreffelijk geopenbaard in deze gebeurtenissen (d) dan in de gewijde beweringen van de Bijbel.” We kunnen Galileï prijzen om zijn moed, dat hij het als eenling tegen de hele eerbiedwaardige consensus van Aristotelische wetenschappers opnam. En niet alleen de wetenschap daagde hij uit, ook de kerkelijke autoriteiten, want Aristoteles’ filosofie was door Thomas van Aquino vastgekoppeld aan de kerkleer. Dus het was riskant wat hij deed. En dat hij niet, zoals Giordano Bruno, op de brandstapel is geëindigd, komt alleen doordat hij ietsje wijzer was en wist wanneer hij beter zijn mond kon houden. De tirannie kwam niet in de eerste plaats van de kerk, maar van de wetenschappers, die de kerk gebruikten om Galileï de mond te snoeren. En de kerk moest Aristoteles’ inzichten wel verdedigen, want anders viel ook de bodem uit de kerkleer. Kerkelijke leiders waren het vaak met Galileï eens, maar gaven daar geen ruchtbaarheid aan. Als Galileï spreekt over wetenschappelijke feiten als “de absolute waarheid”, dan moeten we bedenken dat hij doelt op de ontdekkingen die hij had gedaan op het gebied van de astronomie en de mechanica. En hoewel de kardinalen liever hadden dat hij in het eerste geval sprak over een hypothese in plaats van feiten, kunnen we Galileï hier wel volgen. Hij deed directe waarnemingen, die ieder had kunnen doen, maar die niemand had gedaan, omdat ze uit de filosofie van Aristoteles al lang wisten hoe de vork in de steel zat. Nee dus! Dus hier heeft Galileï wel grotendeels gelijk (maar niet helemaal!). Diegenen die later in zijn lijn ook de hypothetische grondslagen als feiten begonnen te benoemen, en die tegen de Bijbel in het geweer brachten, hebben dus Galileï’s uitspraken ook toegepast op gebieden waar ze niet kunnen gelden. Hier blijkt al de zwakke basis van Galileï’s stellige uitspraken. Enkele punten uit zijn betoog: a. Niet beginnen vanuit Bijbelteksten. Hier ontspoort hij al. En dat komt omdat Galileï de foute idee aanhing dat de Bijbel de taal van de wetenschap spreekt. Dat kwam natuurlijk door de Aristotelische sfeer waarin hij was opgegroeid en waarbij Bijbelse en wetenschappelijke uitspraken als gelijksoortig werden gezien. Deze misvatting geeft aanleiding tot de volgende: b. De Schrift die zich aanpast aan het begrip van de gewone man. M.a.w. de Bijbel spreekt wetenschappelijke waarheid in de taal van de ‘gewone man’. Dit soort accommodatie-opvatting vinden we ook bij Calvijn. Het is typisch de taal van een geleerden-kaste die meent een hoger standpunt in te kunnen nemen. In alle oprechtheid, overigens! Maar de Bijbel spreekt niet de taal van de wetenschap, noch past zij zich aan het begrip van de gewone man aan. De Bijbel spreekt de gewone taal van alle mensen in alle tijden, geleerd of eenvoudig, zij spreekt de taal van het ‘kijkbeeld’, zoals Ouweneel eens opmerkte. Ook vak-astronomen spreken van het opkomen en ondergaan van de zon. Deze misvatting heeft ook veel verduisterd. c. De absolute waarheid. In Galileï’s optiek levert de wetenschap absolute waarheden, die altijd de overhand moeten hebben op Bijbelse uitspraken. Vanuit zijn gezichtspunt nog begrijpelijk en te billijken, omdat zijn ontdekkingen eenvoudig geverifieerd konden worden door mensen die dat wilden, maar als deze uitspraak in later tijd ook wordt toegepast op tot feit verheven vooronderstellingen, of op onbewezen zaken waarover consensus bestaat, zijn we een aantal bruggen te ver. Alweer: onjuist in algemene zin en daarom verwarrend. Ook ForumC gaat uit van Galileï’s gelijk in dit opzicht. d. God wordt geopenbaard in de natuur en de natuurlijke gebeurtenissen. Dit is onderdeel van Galileï’s opvatting van de “twee boeken”, die zo mooi lijkt maar die een desastreuze rol heeft gespeeld in het vervolg. Zie het schema op slide 9. Galileï beweert dat God zich ook geopenbaard heeft in de natuur, de schepping. Paulus zegt daarover in Romeinen 1:20: “Want de dingen van Hem die onzichtbaar zijn, worden sinds de schepping van de wereld uit Zijn werken gekend en doorzien, (niet: geopenbaard door God, maar: doorzien door de mensen) namelijk én Zijn eeuwige kracht én Zijn Goddelijkheid, zodat zij niet te verontschuldigen zijn.” Over openbaring door God in de schepping wordt niet gesproken. Dat zou ook niet kunnen, want de schepping is aan de vruchteloosheid onderworpen en heeft veel van haar glans verloren. Zelfs in onze belijdenis is iets van die zuurdesem doorgedrongen, zie NGB (Ned. Geloofsbelijdenis) art. 2: “Hoe wij God kennen. Wij kennen Hem door twee middelen. Ten eerste door de schepping, onderhouding en regering van de hele wereld. Want deze is voor onze ogen als een prachtig boek, waarin alle schepselen, groot en klein, de letters zijn, die ons te aanschouwen geven wat van God niet gezien kan worden, namelijk zijn eeuwige kracht en goddelijkheid, zoals de apostel Paulus zegt in Rom. 1 : 20. Dit alles is voldoende om de mensen te overtuigen en hun elke verontschuldiging te ontnemen. Ten tweede maakt Hij Zichzelf nog duidelijker en volkomener aan ons bekend door zijn heilig en goddelijk Woord, namelijk voor zover dat voor ons in dit leven nodig is tot zijn eer en tot behoud van de zijnen.” De schepping laat ons alleen maar enkele eigenschappen van God zien. Genoeg om te erkennen dat er een Schepper moet zijn, die goddelijke kracht en wijsheid bezit. Dingen die wij in de schepping menen te zien, daaruit afleiden of vanuit onze vooronderstellingen daarin inlezen, kunnen ons geen steek verder helpen om die God te leren kennen. De openbaring in de Bijbel laat ons juist zien, hoezeer de schepping is geschonden, en daardoor ongeschikt als openbaring. Tot zover enkele opmerkingen over de misvatting van Galileï, die – nog versterkt – tot in onze tijd doorwoekert in de theïstisch-evolutionistische opvattingen. We moeten bij discussies met ForumC m.i. bij de Bijbel beginnen. Dan krijgen we wel eerst alle tegenwerpingen over de interpretatie etc., maar daartegen kunnen we voldoende intern en extern bewijs aandragen. De Bijbel is immers consistent in alles. De Reformatie had in de landen waar zij was doorgezet vele goede vruchten opgeleverd: bevrijding van de tirannie van de vorsten, afschudden van het financiële en politieke juk van het Vaticaan, vrijheid van geweten, een levend Bijbels-gefundeerd geloof bij velen, dat goede vruchten droeg in allerlei opzichten en grote invloed uitoefende op het sociale en maatschappelijke leven, er was welvaart voor velen door openlegging van de handel en opleving van de kunst. Volmaakt was het allemaal zeker nog niet, maar vergeleken met de eeuwen daarvoor een grote verbetering. De landen die niet het juk van de kerk hadden kunnen afwerpen – of teruggebracht waren in haar invloedssfeer – bleven verstoken van al deze voordelen. Vooral in Frankrijk, dat een krachtige reformatorische beweging had gekend, leidde dit tot een grondige haat tegen alles wat kerk en christendom was. De mensen waren het geringeloor en de tirannie van de kerkelijke hiërarchie meer dan zat. De latere Franse revolutie is grotendeels terug te voeren op deze afkeer. Een van de verdrietigste verschijnselen is het feit, dat de reformatorische theologie in het aspect van het denken niet terugging naar de Bijbel, maar zich bleef vastklemmen aan de historische positie van de theologie aan de universiteiten. Dat wil zeggen, dat zij in feite de suprematie van Aristoteles over de Bijbel accepteerde. Ondanks Luthers ferme uitspraak dat met de heiden Aristoteles afgerekend diende te worden. Alles wat er in de moderne wetenschap in dit opzicht was gebeurd, bleef voor de theologie zonder gevolgen. In wat voor doodlopende straat zij zich daarmee gemanoeuvreerd had, bleek in de discussie die de gereformeerde theoloog Gijsbert Voet (Voetius, 1588-1676) voerde met René Descartes over de bronnen van het kennen en de wetenschap. Voet moest in deze discussie Descartes als zijn meerdere erkennen. De reden was, dat Descartes op Aristotelische, scholastieke gronden veel consequenter kon redeneren dan Voet: hij kon zijn standpunt handhaven, terwijl Voet, vanuit dezelfde principes argumenterend, dat niet met volle consequentie kon doen, wilde hij niet met zijn Bijbelse overtuiging in conflict komen. Hoewel Voet het tegen Descartes had moeten afleggen, werd zijn standpunt met overheidsmacht gehandhaafd. Dat had voor Voet en zijn medestanders toch een duidelijk signaal moeten zijn, dat het einde van Aristoteles nabij was. Maar op een of andere manier vermochten zij niet in te zien dat de Bijbelse principes, die in de moderne wetenschap tot gelding waren gekomen, ook wel eens de redding voor de theologie hadden kunnen zijn. Ik zeg: “hadden”. Want deze situatie heeft zich tot op vandaag gecontinueerd. Daardoor heeft de Reformatie geen echte invloed op de ontwikkeling in de wetenschap kunnen uitoefenen en is zij een min of meer onwillige volger geworden. De theologie komt er achteraan sjokken, de theologen willen aan de universiteit geëerd blijven worden en doen daartoe doorlopend concessies. Een van de oorzaken van deze wonderlijke blindheid die de invloed van de Reformatie op de wetenschap tot nul reduceerde is, dat er binnen de reformatorische gemeenschap geen echte filosofie van de wetenschap van de grond was gekomen. Men bediende zich nog steeds van Aristoteles, ‘onze filosoof’. Een van de opvattingen die in die tijd opkomen, is die van het deïsme. Daar sprak men ook nog wel over een ‘god’, maar dan een bedachte ‘god’, één die Blaise Pascal ‘de god van de filosofen’ noemde. Men wilde zelf een denkkader ontwerpen, dat niets meer met God, Bijbel of kerk te maken zou hebben. Galileï had immers aangegeven dat de Natuur, de ‘benedenverdieping’ autonoom moest zijn. Maar een god kon nog niet gemist worden. Dat zou te schokkend zijn. Daarom bedacht men een god, die van dienst zou kunnen zijn, zolang het nog onveilig was om God helemaal uit te zwaaien. Een god naar eigen model, nl. één die
In veel opzichten ook de God van de moderne theologie. Hier is God gelijk gesteld met de ‘natuur’. Dus een ‘god’ in de ‘bovenverdieping’ is nu overbodig. En deze ‘god’ kon in later tijd ook gemakkelijk afgeschaft worden. De evolutionistische bioloog John Maynard Smith zei tegen prof. Edgar Andrews in het Huxley Memorial Debate in Oxford, februari 1986: “Jullie god is een antieke stammengod uit het grijze verleden, onze God is veel groter, dat is de ‘Natuur’”. Blaise Pascal noemde deze god, de ‘god van de filosofen’. De dichter P.A. de Génestet refereerde hieraan toen hij dichtte: “De God die zoveel wond’ren had verricht, is door de schoolmeesters kapot gedacht”. Deze opvatting noemt men het deïsme. De filosofie hierachter is: De ‘Natuur’ geeft ons voldoende om zelf alles te kunnen uitvinden, daarvoor is (en was) geen openbaring meer nodig. 12. Intermezzo: christen-wetenschappers 18e/19e eeuw Terwijl vanuit de universiteiten de filosofen druk bezig zijn om de grondslagen van de theologie te ondermijnen, maar ook de grondslagen van de succesvolle westerse wetenschap, werken over het algemeen de wetenschappers gewoon verder aan hun op Bijbelse principes gegronde wetenschap. In deze tijd worden een ongelooflijk aantal ontdekkingen gedaan. De ontdekkers zijn allen christenen. Zonder volledig te zijn noem ik er enkele: · Johannes Kepler 1571-1630 astronoom (valt eigenlijk buiten dit rijtje, gaat vooraf aan Newton) · Isaac Newton 1643-1727 universeel genie (optiek, astronomie, wiskunde) · Hans-Christian Ørsted 1777-1851 natuurkundige (verband tussen elektriciteit en magnetisme) · Carl-Friedrich Gauss 1777-1855 natuurkundige (magnetisme, wetten van Kirchhof) · Michael Faraday 1791-1867 natuurkundige (elektromotor en dynamo) · Joseph Henry 1797-1878 natuurkundige (zelfinductie, relais) · James Clerk Maxwell 1831-1879 natuurkundige (elektromagnetisme, elektrodynamica) · Hermann von Helmholtz 1821-1894 veelzijdig (behoud van energie, elektromagnetisme is straling) · Heinrich Hertz 1857-1894 natuurkundige (radiogolven, foto-elektrisch effect) · Louis Pasteur 1822-1895 scheikundige (chiraliteit, (geen) generatio spontanea) · Max Planck 1858-1947 natuurkundige (constante van Planck, kwanta, thermodynamica). Hun werk veroorzaakte een enorme voortgang in de kennis van de fysieke wereld. Maar ook andere, minder bekende onderzoekers in de 19e eeuw hielden vast aan de Bijbelse chronologie en een wereldwijde vloed. Voor zover zij zich met geologie bezighielden werden zij door hun tegenstanders (o.a. Lyell) ‘physio-theologians’ genoemd, mensen die denigrerend als theologen werden aangeduid, die ook wat liefhebberden op wetenschappelijk gebied. Maar natuurlijk geen specialisten of wetenschappers! Het deïsme werd de dominante opvatting onder leidende intellectuelen die zich voor wetenschapper uitgaven, hoewel ze doorgaans beter worden aangeduid met de titel ‘amateur’. Vooral Charles Lyell, een advocaat die geologische formaties bestudeerde en een boek over geologie schreef van drie delen, dat geacht werd een standaardwerk te zijn, organiseerde een sluw offensief tegenover de tegenstand die van kerkelijke zijde nog zou kunnen komen. Hij deed dat altijd zo dat het leek of hij hun vriend was die hen van onhoudbare ideeën af kon en wilde hebben. Hij is de grote kracht achter de Royal Society, vleide de leidende figuren in de Anglicaanse kerk en wist zijn medestanders op belangrijke posten aan universiteiten te krijgen. Voor meer info, zie hieronder. 13. Het conflict in de Verlichting De scheiding tussen ‘bovenverdieping’ en ‘benedenverdieping’ wordt hier ‘conflict’ genoemd. Wat is er gebeurd? Wel, in de wereld van de intellectuelen en filosofen is in toenemende mate de plaats van de Bijbel geminimaliseerd; in ieder geval wordt dit boek niet meer als het onfeilbare Woord van God beleden, gezien en ervaren. Omdat dit richtinggevend kader voor de wetenschap steeds meer wordt ontkend, ontstaat er behoefte aan een ander kader. Het was de Fransman René Descartes (1596-1650) die hardop uit- sprak, aan welke bron intellectueel Europa dacht als het ging om het vergaren van kennis en inzicht. Hij zegde de lippendienst, die al eeuwen aan de Bijbel werd bewezen, op en wees het denken aan als de eerste en enige kenbron voor al ons weten. Cogito, ergo sum: ik denk, dus besta ik. In feite zijn we hier terug bij Aristoteles. Dat deze opvatting schipbreuk leed, weten weinigen. Descartes ontwierp al denkend een beeld van de werkelijkheid, dat echter al snel door de mand viel vanwege de vele problemen die de confrontatie van zijn denksysteem met de realiteit opriep. Als je alleen al (op http://www.gutenberg.org/cache/epub/4391/pg4391.html ) zijn stuk leest ‘Of the Principles of Human Knowledge’, zie je hoe eigenlijk alles vanuit het principe van het denken vaag en ongrijpbaar wordt. De hele kennistheorie van Descartes staat op drijfzand, al probeert hij zelf zijn kennistheorie (epistemologie) met veel woorden te onderbouwen. Het is voor ieder, die nog staat op de vaste grond van de Schrift duidelijk, dat hier de wissel is omgelegd en de wetenschap in dit spoor vroeger of later zal stagneren. In Descartes’ optimistische kijk kunnen we zelfs logisch, vanuit zijn denksysteem, tot God concluderen. Nu, voor Descartes zelf, als gelovig Rooms-Katholiek, was dat misschien nog zo, maar deze god werd al heel snel de god van de deïsten. Laten we eens kijken naar het schema. In de ‘bovenverdieping’ zien we nog de Bijbel, als enige verwantschap met de vorige schema’s. Maar de beoordeling van dit boek is duidelijk gekelderd: een religieus boek; dat verwijst naar de opkomende ‘moderne’ theologie, die praktisch verworden is tot vergelijkende godsdienstwetenschap: alle godsdiensten hebben hun ‘heilige religieuze boeken’, en het christendom met zijn Bijbel dus ook. Dat wordt nu een puur menselijk document met alles wat dat inhoudt: mythen en ‘verhalen’ in plaats van geopenbaarde geschiedenis, en dan worden deze ‘verhalen’ ook nog eerst eeuwenlang mondeling overgeleverd en veel later opgetekend. Nu, ieder weet wat er dan overblijft. Openbaring? Wordt onmogelijk geacht; een god die spreekt bestaat niet in het deïsme. En de ‘verhalen’ bevatten vooral geen geschiedenis, daar waren die primitieven vroeger niet in geïnteresseerd. Hermeneutiek wordt het nieuwe voertuig om de Bijbel dat te laten zeggen, wat hij beslist NIET zegt, maar wat wij wel willen horen. Eisegese is: onze interpretaties in de Bijbel IN-lezen om ze er dan later met de juiste hermeneutiek weer UIT te lezen. Een zo uitgeklede Bijbel heeft uiteraard geen enkele betekenis voor de wetenschap, dat moet duidelijk zijn. Het is gewoon een boek van de ‘onderverdieping’, dat we om piëteitsredenen nog even ‘boven’ hebben geparkeerd. De Gereformeerde theoloog Harry Kuitert zei het zo: “Alles over boven komt van beneden, ook als wij (nog) denken dat het van boven komt.” De Genestet commentarieerde: “De God die zoveel wonderen had bewerkt, is door de schoolmeesters kapot gedacht!” Dan de ‘benedenverdieping’, wat is daarvan overgebleven? Nog altijd de wereld van materie, verstand en zintuigen. Maar nu met de aantekening, dat dit de enige bestaande wereld is. Er is alleen maar een ‘benedenverdieping’, die ‘bovenverdieping’ is altijd al een illusie geweest. Richard Dawkins zei het al in een boektitel: ‘The God delusion’, in het Nederlands verkeerd vertaald als ‘God als misvatting’. Dat is te lief, de goede vertaling is: ‘God als waanidee, waanvoorstelling’. M.a.w. je bent eigenlijk zwaar gestoord als je nog in God gelooft. Deze opvatting heet het naturalisme. De evolutionistische bioloog John Maynard-Smith zei tegen prof. Edgar Andrews in het Huxley Memorial Debate in Oxford februari 1986: “Jullie god is een antieke stammengod uit het grijze verleden, onze god is veel groter, dat is de ‘Natuur’” Dat klopt; de ‘Natuur’ (met hoofdletter) is de god van de god-lozen. Alle historie waarover de Bijbel ons uit de eerste hand vertelt, is tot nonsens verklaard, maar zonder gedegen analyse met toepassing van de regels voor beoordeling van historische teksten. Geen schepping in zes dagen, geen Adam en Eva als eerste mensenpaar, (geen eerste Adam, dan ook geen tweede – Jezus is overbodig geworden), geen zondeval, geen wereldwijde vloed tijdens Noach. In plaats daarvan: opklimmende evolutie van molecuul tot mens, over (eerst miljoenen en later) miljarden jaren, en alles geleid door de Natuur, die alle scheppende eigenschappen van God heeft overgenomen. En die switch van Bijbel naar de denkende mens is treffend geïllustreerd door de samenvatting die de amateur-geoloog Charles Lyell eens schreef in een brief aan een vriend: “We have to get rid of the Mosaic account” (Mozes moet verdwijnen) – schepping, zondeval, vloed, Gods wetten, weg ermee, om plaats te maken voor onze eigen autonome herschepping van de geschiedenis van kosmos, leven en mens. Lyell was vooral degene die op slimme advocatenmanier mensen vleide en hen stukje bij beetje de ‘nieuwe opvattingen’ door de strot duwde. Zijn opvatting was: als we de Anglicaanse kerk van binnenuit kunnen nemen, scheelt ons dat 50 jaar harde strijd. Ik kopieer nu een stukje uit het boek van Malcolm Bowden: ‘The Rise of the Evolution Fraud’ (onvertaald), waaruit de slinkse, achterbakse manipulatieve streken van Lyell duidelijk worden. Dit was geen eerlijke wetenschappelijke strijd met argument tegenover argument, dit was gewoon akelige manipulatie: ““Lyell reveals his true aims We will now refer to a letter written by Lyell which is crucial to our understanding of the rise of evolution, for it reveals his basic attitudes and underlying motivation. The letter was one he wrote in 1830 to a geologist friend, Poulette Scrope, who was about to review the first volume of his Principles of Geology in the Quarterly Review. His letter is full of points which he suggests Scrope should make or avoid in his review. Regarding the reactions of the Church establishment, he says; “I am sure you may get into Q.R what will free the science from Moses, for if treated seriously, the party are quite prepared for it. A bishop, Buckland ascertained (we suppose Sumner) gave Ure a dressing in the British Critic and Theological Review! They see at last the mischief and scandal brought on them by Mosaic systems.”[7p270] [De “mischief and scandal” slaan op het gegeven dat de opvattingen die Lyell voorstond langzaam aan begonnen geaccepteerd te worden. Hij verkeerde in kringen van de invloedrijken en belangrijke Anglicaanse geestelijken (die vaak niet erg ‘Bijbelgetrouw’ waren), en die wilden graag voor vol aangezien worden. Wie nog vasthielden aan Bijbelse noties van schepping en vloed kwamen hierdoor in de hoek van de achtergebleven zielen te staan. Op hen viel het mischief (ongepast gedrag) en de scandal (oneer). Wie wilde daar nu nog bij horen??] His reference to “the Mosaic systems” is a typically oblique [indirecte] reference to the accounts of Creation, [the Fall] and the Flood, as given in Genesis. It is at the end of this letter that we come to the passage of particular interest. In this he says: “If we don’t irritate, which I fear that we may (though mere history), we shall carry all with us. If you don’t triumph over them, but compliment the liberality and candor of the present age, the bishops and enlightened saints will join us in despising both the ancient and modern physico-theologians [Lyelliaans scheldwoord voor de geologen die nog binnen het Bijbelse raamwerk werkten]. It is just the time to strike, so rejoice that, sinner as you are, the Q.R. is open to you. If I have said more than some will like, yet I give you my word that full half of my history and comments was cut out, and even many facts; because either I, or Stokes, or Broderip, felt that it was anticipating twenty or thirty years of the march of honest feelings to declare it undisguisedly. Nor did I dare come down to modern offenders. They themselves will be ashamed of seeing how they will look by-and-by in the page of history, if they ever get into it, which I doubt..” “P.S. ...I conceived the idea five or six years ago, that if ever the Mosaic geology could be set down without giving offence, it would be in an historical sketch, and you must abstract mine, in order to have as little to say as possible yourself. Let them feel it, and point the moral” [7p271]. A careful examination of the passage is particularly illuminating. Firstly, we see how disdainful he is of the whole of the church authorities, not just those who will oppose him, but those who fall for his flattery also. Secondly, he is well aware that his main opposition will come from those who hold to the Mosaic account of Creation. He is therefore intent on outflanking them. [Dus geen confrontatie, hen geen gelegenheid geven hun sterke argumenten ter tafel te brengen, nee, gewoon achterom lopen en doen of ze niet bestaan.] Thirdly, and most important, he makes it clear that he, with others, was scheming to propagate their “march of honest feelings” in a disguised way over some thirty years. What could these views be but the Theory of Evolution, which he had prepared the way for by his book and in which he had given much evidence in its support? Just how close Lyell was to his two friends, Stokes and Broderip, is evident from the fact that his rooms at Grey’s Inn were on the same staircase as Broderip (who possessed a large collection of shells) and that Stokes was very near [27p304]. It is indeed characteristic of Lyell that in his propagation of the false theories of Uniformitarianism and Evolution, he should camouflage them with the label “honest feeling”. “” We zien dat op deze slinkse manier de Bijbel werd uitgeschakeld als raamwerk voor de historie en de andere wetenschappen. Lyell blijft handig buiten de controverse, hij verwekt geen opschudding, hij mijdt elke confrontatie, houdt een ‘low profile’, hij en zijn maats hadden heel veel (geologische) tijd nodig om het aannemelijk te maken dat de opbouw van de geologische lagen zo lang geduurd had, EN om straks Darwin te kunnen ondersteunen met miljarden jaren die ongetwijfeld voor de evolutie van molecuul tot mens nodig waren. Het ging langzaam, in de hele historie was immers van zo’n evolutie niets te bespeuren geweest. Triestig is dat velen niet de ruggegraat hadden om weerstand te bieden aan de subtiele maar bijtende spot en denigratie die hen van Lyell en zijn maats toestroomden. Daarbij kwam dat Lyell en zijn ‘X club’ allen dicht bij elkaar woonden in of rond Londen, meestal rijk waren en beschikten over rijtuigen. Zij konden eenvoudig in korte tijd bijeenkomen, de hele zaak regelen en de juiste mensen bewerken. Daarbij was hun tactiek om brave christenen te lijken in de ogen van buitenstaanders, zodat ze geen krediet verspeelden met valse leringen te verkondigen. Niet alleen de creationist Malcolm Bowden zag dat zo, ook de evolutionist Stephen Jay Gould(†) schreef over Lyell’s handelwijze: “Charles Lyell was advocaat van beroep, en zijn boek (Principles of Geology, 3 delen) is een van de meest briljante samenvattingen die ooit door een advocaat zijn gepubliceerd . . . Lyell vertrouwde op goed gedoseerde sluwheid in zijn pogingen om zijn uniformitarische zienswijze geaccepteerd te krijgen als de enig ware geologie . . . Lyell bewerkte het bewijsmateriaal met zijn verbeeldingskracht.” (S.J. Gould, Ever since Darwin, NY 1977, pp. 149-150.) Henry Morris karakteriseert Lyell’s invloed als volgt (H.M. Morris, The long war against God, 1989, Grand Rapids, pp. 164-165). Ik vat samen: voorgangers van Lyell (Buckland, Sedgwick, Cuvier) waren nog wel catastrofisten, maar ze zagen een opvolging van catastrofen waarvan ze meestal de meest recente als de vloed van Noach aanduidden. Maar die was eigenlijk lang niet catastrofaal genoeg meer om te passen op het Bijbelse verslag. Wat Lyell deed was die catastrofes nog wat in aantal uitbreiden en tegelijkertijd afvlakken, ze waren veel minder catastrofaal dan eerst gedacht, en uiteindelijk kwamen ze overeen met huidige catastrofale gebeurtenissen, zoals vulkaanuitbarstingen, overstromingen, etcetera. Daarbij rekte hij de tijd tussen die catastrofen op, totdat alles paste in zijn hypothetische model van de eindeloze tijd. Zo verdwenen de Bijbelse chronologie en de zondvloed, en kregen de deïsten alle ruimte om hun stokpaarden tot feit te verheffen. En zo kwamen de miljarden jaren in zwang, werd de klare Bijbelse tekst over de schepping, de hof van Eden, de eerste mensen Adam en Eva, de zondeval en de grote vloed onschadelijk gemaakt door herinterpretatie, door toepassing van een ondeugdelijke hermeneutiek. En de Anglicaanse leiders vielen voor deze manipulatie, en niet veel later volgden andere landen, met Amerika op een afstand. De theologen wilden liever geëerd worden door hun academische collega’s dan door de HEERE God. Vanaf nu werd het steeds meer zo, dat de wetenschap werkte in een gesloten ‘benedenverdieping’, waarbij als het ware de helft van de werkelijkheid buiten beschouwing werd gelaten. Enige invloed van ‘boven’ op ‘beneden’ werd als ondenkbaar uitgesloten. Lyell was beslist niet de enige die de christelijke cultuur om zeep heeft geholpen, maar hij was wel een sleutelfiguur, mede door zijn diepgaande invloed op Charles Darwin, de gedoodverfde uitvinder van de evolutietheorie. 14. Bijbel en wetenschap – wat is de verhouding? Maar welke rol speelt de Bijbel nu in dit conflict? Waarom is de Bijbel belangrijk in de controverse schepping–evolutie? Dan moeten we een zijstap maken in het gebied van de wetenschapsfilosofie. Elke wereld- of levensbeschouwing begint ergens, nl. bij een aanname over de oorsprong van alles. Zonder een punt van uitgang kun je geen enkel argument onderbouwen, geen enkele hypothese poneren, geen theorie opbouwen, geen wetenschap funderen. In onze cultuur hebben we in feite slechts twee alternatieven:
Ook deze opvatting is uiteraard een geloofskwestie. Oorsprongen kunnen niet worden gedocumenteerd omdat ze zich in het verleden afspelen en er geen ooggetuigen waren. In onze tijd worden deze opvattingen aangehangen door de evolutionisten, die een grote meerderheid van de wetenschappers vertegenwoordigen, ook door christen-wetenschappers, en door een toenemend aantal theologen die abusievelijk menen dat het hier over feiten gaat. Wij baseren ons hier op het uitgangspunt van de schepping zoals die in de Bijbel is vermeld. Dit is ons vaste, Archimedische punt. Ten opzichte van het evolutiestandpunt hebben we een groot voordeel: wij hebben wél een ooggetuigeverslag, nl. Gods verslag in Genesis 1. Maar wij hebben ook het verslag van Adam vanaf Genesis 2. En deze gegevens worden consistent door heel de Bijbel, zowel Oude als Nieuwe Testament aangehaald als echt gebeurde geschiedenis. Theoretisch zouden al die dingen verzonnen kunnen zijn. Maar dat is een onredelijk standpunt omdat wij dat voor geen enkel oud geschrift hanteren. Bovendien leert de methode van Schrift met Schrift vergelijken ons, dat de Bijbel van begin tot eind consistent is. Normaal slaan wij dan het waarheidsgehalte van zo’n boek hoog aan. Maar als Joden en christenen geloven we bovendien nog, dat de Bijbel geïnspireerd is door de Geest van God zelf, en dat daardoor die grote consistentie wordt veroorzaakt. Hoewel het een boek is, waarvan de ontstaanstijd 1500 jaar beslaat en waarvan de oudste stukken tot de schepping teruggaan (6 of ruim 7.000 jaar geleden), en dat geschreven is door minstens 30 en waarschijnlijk meer schrijvers, is die consistentie een feit. Dat is geen bewijs voor de juistheid van de Bijbel. Van die juistheid gaan wij uit, die nemen wij aan en wij geloven die; dat is juist het typische van oorsprongsdocumenten. Dikwijls wordt geprobeerd om met argumenten, ontleend aan de andere opvatting, evolutie, dit geloof in de Bijbel te ontkrachten. Maar zulke pogingen worden door iedere wetenschapsfilosoof al bij voorbaat ongeldig verklaard. Andersom geloven wij als christenen dat het uitgangspunt van de evolutionisten onjuist is. Maar ook hier kunnen wij deze aanname niet met argumenten bestrijden, omdat wij geen gemeenschappelijke grond hebben. Het enige wat wij als christenen kunnen en m.i. ook moeten doen, is de consistentie van dit geloof voor de werkelijkheid aanvechten. De vraag is: klopt dit uitgangspunt met zijn consequenties voor de reële wereld waarin wij leven? Wij geloven uiteraard van niet en menen dat te kunnen aantonen. Maar nu terug naar de Bijbel. Hoe functioneert nu de Bijbel ten opzichte van de discipline die wij ‘wetenschap’ noemen? Ten eerste geeft de Bijbel aan dat alle materie, energie en leven door een daad van schepping is tot stand gekomen. Het vruchteloze zoeken van mechanismen voor de opklimmende evolutie van het leven van molecuul tot mens kan worden overgeslagen. Ten tweede geeft de Bijbel ons de basis voor een absolute chronologie, d.w.z. dat wij gebeurtenissen kunnen dateren ten opzichte van vaste ankerpunten. Dit is geen geringe zaak, want nu hebben wij in principe de mogelijkheid om de gebeurtenissen uit de geschiedenis met elkaar te correleren. Ten derde geeft de Bijbel ons bepaalde vaste punten in de geschiedenis, die wij ongeveer of meer precies kunnen dateren. Die punten zijn: de schepping, de zondvloed, de geboorte van Abraham, en via correlatie met de geschiedenis van Mesopotamische volken hebben we een ankerpunt voor de tijd van de koningen in Israël. Van daar uit kunnen diverse gebeurtenissen worden geïnterpoleerd, bijv. uittocht uit Egypte en intocht in Kanaän van Israël. Ten vierde, omdat de Bijbel een boek van de geschiedenis en de kosmos is, waarin veel is opgetekend over het leven van mensen en de omstandigheden waaronder zij leefden, weten wij betrekkelijk veel over hun families, over volken, politiek, klimaat, weersomstandigheden, oorlogen, verdragen. Die zijn nuttig als gegevens over allerlei onderwerpen waarover ook de wetenschap spreekt. Dus de Bijbel is niet alleen een boek dat ons vertelt over de oorsprong, maar dat ook veel details geeft over vele gebieden. Maar hier loert een adder onder het gras. Galileï werd er door gebeten, maar ook zijn Aristotelische opponenten, en zeer velen na hen. Die adder is de opvatting dat de Bijbel wetenschappelijke taal spreekt, maar dan aangepast aan het begrip van de eerste lezers. Ook de reformator Calvijn gebruikte de term ‘accommodatie’, om aan te geven dat God zich in de Bijbel neerbuigt naar ons niveau en Zijn spreken aanpast aan ons begrip. Dit is een misschien voor de hand liggende, maar gevaarlijke en misleidende opvatting. Er wordt vaak gesproken over het ‘wereldbeeld’ van de Bijbel, maar de Bijbel leert geen ‘wereldbeeld’. Wereldbeeld is een begrip dat thuishoort in de professionele denkwereld. De Bijbel spreekt nl. de gewone taal van en voor gewone mensen, van alle tijden en plaatsen. Ouweneel heeft dat eens genoemd het ‘kijkbeeld’. Maar ook deze kwalificatie is eigenlijk al teveel van het goede. De Bijbel spreekt niet binnen een denkkader, heeft niet een expliciet ‘beeld’ van de werkelijkheid. In de Bijbel wordt de ons omringende wereld genomen voor wat die is en wordt de taal gebruikt die wij allen ook gebruiken. Schaeffer drukte het zo uit, dat de Bijbel waar is, niet alleen voor ons maar ook voor God. God moet de zaken niet vereenvoudigen, er stukjes uit weglaten, zodat wij het zouden kunnen begrijpen. De Bijbel beschrijft ons weliswaar niet uitputtend, maar voldoende. Enkele voorbeelden: Jozua die de zon en de maan gebiedt om stil te staan. De zon stond stil en de maan bleef staan. Wil dit nu zeggen dat de zon en de maan gewoonlijk om de aarde draaiden? Nee, dit is gewone mensentaal. Wij zeggen ook nog steeds dat de zon opkomt en ondergaat. De Bijbel leert geen wereldbeeld van een platte aarde met vier hoeken. Ook wij zeggen nog steeds: “Het is het eind van de wereld niet”, als iemand nogal ver van huis gaat en daar tegenop ziet. Galileï, die ontdekte dat de aarde om de zon draait, geloofde ook dat de Bijbel wetenschappelijke taal spreekt. De uitspraak van Jozua “Zon, sta stil!” leverde hem daarom een probleem op, want in zijn opvatting stond die altijd al stil en draaide de aarde er omheen. Hij redeneerde toen, dat de zon om zijn as draaide, dat het stilstaan dat Jozua commandeerde, het stoppen van de beweging om zijn as was, en dat dit het beschreven effect had. Verkeerde veronderstellingen leiden tot verkeerde verklaringen! Deze enorme waarde, die de Bijbel heeft en had voor de wetenschap, is door vrijwel alle wetenschappers erkend tot globaal het midden van de 18e eeuw, toen langzaam aan het deïsme – als gevolg van de Verlichting – de overhand begon te krijgen. De zondvloed was natuurlijk één van de belangrijkste gebeurtenissen in de geschiedenis van de aarde en stond centraal in het onderzoek naar de aarde en het duiden van de fossielen. Er werd druk gespeculeerd over de fysieke aanleiding(en) van die vloed. Talrijke opvattingen passeerden de revue, maar in die tijd was de kennis over de kosmos en de structuur van de aarde gewoon te gering om daarvoor al een houdbare verklaring te kunnen geven. Dit gegeven is door de opkomende naturalistische geologie, en vooral door het optreden van Charles Lyell, aangegrepen om met hun vooronderstellingen de Bijbelse te verdringen. Helaas is vooral de Anglicaanse geestelijkheid voor Lyell’s scherpe tong door de knieën gegaan, en heeft de Bijbel als boek van de geschiedenis en de kosmos afgeschreven. Maar er is nog een aspect aan de Bijbel, dat weliswaar voor de wetenschap niet van directe betekenis is, maar dat een belangrijke onderbouwing is van zijn Goddelijke oorsprong en dus betrouwbaarheid, en dat is het fenomeen van de profetie. Geen ander boek bevat zoveel voorzeggingen van toekomstige gebeurtenissen, waarvan een groot deel reeds is uitgekomen. En dat niet na een hele verhaspeling, zodat reële gebeurtenissen terug konden worden gelezen in de profetische tekst, zoals bijv. bij de orakels van Nostradamus het geval is. Nee, Bijbelse profetieën komen uit, letterlijk, precies zoals God ze gesproken heeft. Voor ons is dit een bewijs van de betrouwbaarheid, een bewijs dat het echt een boek van God is, hoewel gesproken door gewone mensen. Onze cultuur heeft een fatale fout gemaakt door de Bijbel terzijde te schuiven. Fataal ook voor de wetenschap. De hypothese die ervoor in de plaats kwam, heeft de kwaliteit van het wetenschappelijk bedrijf onnodig veel kwaad gedaan. Prof. Thompson schreef in zijn voorwoord voor Darwin’s ‘Origins of Species…’ van 1956: “Het succes van het Darwinisme ging gelijk op met afname van wetenschappelijke integriteit”. Voorbeelden daarvan komen in de volgende slides ter sprake. 15. Theïstisch-evolutionisme (christen-evolutionisme) Eén van de verdrietige gevolgen van de vrijwel kamerbrede acceptatie van de evolutieopvatting in de wetenschap is het verschijnsel van het zgn. ‘theïstisch-evolutionisme’. Christenwetenschappers, helaas ook theologen, werkend binnen academische gemeenschappen, hebben zich door de daar heersende vrijwel monolithische opvatting dat evolutie een bewezen feit is, laten meeslepen en uiteindelijk overtuigen van de schijnbaar onweerlegbare zekerheden van de macro-evolutie. Hun opvatting – in diverse varianten – is, dat God schiep door middel van evolutie. Natuurlijk komen zij als christenen dan onmiddellijk in direct conflict met vele uitspraken van de Bijbel. Sommigen haken dan af van het christelijk geloof en worden doorgaans agnost, anderen proberen Bijbel en wetenschap met elkaar te verzoenen. Maar omdat, volgens de onbewust als waar aangenomen opvatting van Galileï en volgende denkers, de wetenschappelijke feiten ‘hard’ zijn en niet te weerleggen, moet dus de heldere en klare Bijbelse tekst op één of andere manier in overeenstemming worden gebracht met de kennelijk als onweerlegbaar ervaren wetenschappelijke ‘feiten’. Hoe gebeurt dat? In de meeste gevallen wordt geprobeerd om de voor de hand liggende uitleg van Genesis 1(-11), die sinds Jezus en de apostelen t/m half de 18e eeuw de standaard uitleg was, als niet meer geldig te verklaren, omdat wij in onze tijd zoveel meer te weten zijn gekomen over de achtergronden waartegen de Bijbel zou zijn geschreven. In plaats daarvan worden andere hermeneutische en exegetische regels geïntroduceerd, regels waarvan er enkele al geruime tijd door de ‘moderne’ theologie worden gehanteerd. Enkele punten:
16. Theïstisch-evolutionisme en Galileï: geologie Theïstisch-evolutionistische (TE) geologen gaan uit van een uniformitarische kijk op de geologische geschiedenis, d.w.z. dat de thans waargenomen processen met de daarbij behorende processnelheden ook geacht worden de hele geologische kolom te hebben opgebouwd. Dit wordt stelselmatig ontkend maar de praktijk wijst die ontkenning af. Wel worden sinds enige tijd ook zeldzaam optredende, beperkte, lokale catastrofen erkend, vooral nu er wereldwijd bewijzen zijn van gigantische kosmische inslagen met een enorme geologische werking, die een energieniveau hadden dat het huidige miljarden malen overschrijdt. Maar er wordt aangenomen dat die kortdurend waren en gescheiden door miljoenen jaren. Een wereldwijde zondvloed als oordeel van God over de hele mensheid, waaraan slechts 8 mensen en een aantal dieren ontkwamen, wordt afgewezen. Maar Jezus refereert daaraan en gebruikt die als voorbeeld voor toekomstige, even reële gebeurtenissen in Matth. 24:38,39: “Want zoals zij in [die] dagen vóór de zondvloed waren, etende en drinkende, huwende en ten huwelijk gevende, tot op de dag, waarop Noach in de ark ging, en zij niets bemerkten, eer de zondvloed kwam en hen allen wegnam, zo zal ook de komst van de Zoon des mensen zijn.” Jezus refereert hier duidelijk aan een wereldwijd oordeel, overeenkomend met de vloed in Noachs dagen. TE-geologen gaan er ook van uit, dat hun interpretaties van historisch geologisch materiaal ‘harde feiten’ zijn, waarschijnlijk omdat daar een brede consensus over bestaat. Maar consensus is niet een bewijs van waarheid. In overeenstemming met Galileï geloven zij ook, dat de Bijbeltekst ‘soft’ is en dus plooibaar. Maar in tegenstelling tot Galileï plaatsen zij niet alleen de harde waarnemingen boven de Bijbeltekst, maar ook hun aanvechtbare interpretaties daarvan. Die interpretaties echter zijn gebaseerd op het onbewust door hen overgenomen grondbeginsel dat het menselijk denken de maat van alles moet zijn. TE-geologen zitten dus in een spagaat. Enerzijds weten zij zich absoluut gebonden aan hun geologische interpretaties, anderzijds spreekt de Bijbel duidelijk anders. Dan zit er niets anders op dan de Bijbeltekst op een andere manier te lezen, en wel zo, dat de spagaat wordt opgeheven. Deze bewerking haalt echter de consistentie uit de Bijbel en introduceert een hermeneutiek die de Bijbel verdeelt en de continuïteit uit de Bijbeluitleg haalt. Welke behandeling moet de Bijbeltekst dan ondergaan?
Deze opvatting vernietigt de consistentie van de Bijbel. Daarin gaat de schepping vooraf aan de geschiedenis, gaat de zondeval vooraf aan de verwording, gaat de vloed vooraf aan de aartsvaders Abraham, etc., en gaan deze vooraf aan de uittocht en de wetgeving. Etcetera. In het vervolg van de Bijbel wordt steeds weer terug gerefereerd aan het voorafgaande. Zo bijv. in Ex. 20:11 (sabbathsgebod in de tien geboden) en in Ex. 31:16 (herhaling van het sabbathsgebod). Ook deze gedeelten zijn niet ontsnapt aan de uitleggende TE-geologen. Zie een stukje tekst hieronder uit mijn bespreking van het boek van Young & Stearley, The Bible, Rocks and Time, InterVarsity Press, 2008, p 184-185: (tekst in zwart = excerpt, blauw tussen [] = mijn commentaar). “” De analogie met Exodus 20 Een van de meest gebruikte argumenten om de traditionele lezing van Genesis 1 te verdedigen is de tekst van Exodus 20:11. De dagen van menselijk werk en ‘rust’ zijn gewone dagen en dus zijn ook de dagen van Genesis 1 gewone dagen. Maar vergelijkingen tussen wat God doet en wat mensen doen, zijn vol gevaren. Mensen moeten rusten omdat ze moe zijn van het werken, geldt dat ook voor God? Er is hier een onbalans. Natuurlijk is God niet moe. Daarom is het ook onjuist om de dagen van menselijk werk en die van Genesis 1 aan elkaar gelijk te stellen. Er worden nog voorbeelden aangehaald van Mozes die zijn arm over de zee uitstrekt en de zee splijt, maar Mozes zingt later dat het Gods uitgestrekte arm was die de zee spleet. En Jezus, die zegt dat de discipelen volmaakt moeten zijn, zoals hun hemelse Vader. We hebben hier te doen met metaforen. Er worden nog enkele theologen aangehaald, die ook zeggen dat we in Exodus 20 te doen hebben met menselijke dagen, slechts analogieën van die in Genesis 1, want dat zijn ‘goddelijke dagen’. [Wat een krompraat. Ten eerste: de rust op de sabbat is niet omdat we moe geworden zijn; herstel van moeheid gebeurt ‘s avonds en ‘s nachts. God was ook niet moe geworden. De sabbatsrust is om te stoppen met werken en te genieten van wat we tot stand gebracht hebben, en ons op God te richten. Precies zoals God op die zevende dag rustte, adem schepte (Zich verkwikte) en zag dat alles wat Hij gemaakt had, zeer goed was. Ten tweede: het spel van de metaforen. Een poos terug hoorden we over ‘bovenhistorie’, wat dat ook mocht zijn. Dit nieuwere woord metaforen is al enige tijd het leuke speeltje van compromisfiguren. Dat gaat zo: Mozes’ arm was maar een gewone menselijke arm, die vast zat aan zijn eigen lijf. Gods arm is ten eerste niet een echte arm, God heeft geen lichaam, maar bovendien is die arm natuurlijk eindeloos veel sterker en krachtiger dan die van Mozes. De hemelse Vader is volmaakt in de overtreffende trap, onze volmaaktheid is slechts een zwakke afschaduwing daarvan. In analogie: de 6 werkdagen en de sabbatdag die de Israëlieten moesten onderhouden zijn slechts de zwakke en krachteloze afspiegeling van de dagen die God gebruikte om te scheppen. Ergio conclusio demonstrandum: De dagen in Genesis zijn op zijn best héééél erg lange perioden, en misschien ook alleen maar een manier van spreken. Deze redenering gaat uit van de opvatting dat Genesis 1 door een vrome schrijver ergens rond de ballingschap is neergepend. Want als je uitgaat van de gewone lezing van de tekst, gaat Genesis 1 vooraf aan Exodus 20. Wat ook vanzelfsprekend en volkomen logisch is, en door iedere onbevooroordeelde lezer ook niet anders zal worden gezien. Dus is Exodus 20 (en 31) een krachtige bevestiging niet alleen van het feit dat de dagen in Genesis echte gewone dagen zijn (taalkundig kun je dit zelfs niet anders lezen, zie James Barr, hieronder), maar ook dat de schepping van hemel en aarde in Genesis 1:1 is inbegrepen in het zesdagen-werk.] zie de opvatting van James Barr hier: [De ongelovige Hebraïcus James Barr schreef het volgende aan een vriend: “. . . waarschijnlijk, voor zover ik weet, is er geen professor in het Hebreeuws of het Oude Testament aan een universiteit van wereldklasse, die niet gelooft dat de schrijver(s) van Genesis 1-11 aan hun lezers de opvattingen bedoelde(n) over te brengen dat: · de schepping plaatsvond in een serie van zes dagen die gelijk waren aan de dagen van 24 uur die we nu ervaren, · de getallen in de genealogieën in Genesis door simpele optelling een chronologie geven vanaf het begin van de wereld tot aan latere gebeurtenissen in de Bijbelse historie, · de vloed in Noachs dagen wereldwijd was en alle menselijk en dierlijk leven uitroeide, behalve dat van allen in de ark.” Overigens gelooft James Barr zelf niet datgene wat hij zo duidelijk uitlegt. Dat kan dus ook.] “” Deze en dergelijke verhullende en manipulerende praat is dan dus nodig om de Bijbel met het TE-verhaal in overeenstemming te brengen. Ook orthodoxe theologen van naam in Nederland hangen deze nonsens-opvattingen aan. 17. Theïstisch-evolutionisme en Galileï: natuurkunde/astronomie TE-wetenschappers van elke discipline gaan op het gebied van de astronomie/kosmologie uit van de juistheid van de Big-Bang hypothese. Nu is er waarschijnlijk wel een meerderheid van natuurkundigen die in de Big-Bang geloven. Maar er is ook een niet onbelangrijke minderheid die de Big-Bang afwijst, op diverse gronden. Eén van die gronden is, dat deze hypothese teveel lijkt op het scheppingsbericht in Genesis 1, en men wil alles wat riekt naar de Bijbel zo ver mogelijk van zich werpen. De nevelhypothese wordt doorgaans kritiekloos als de juiste verklaring voor het ontstaan van planeten en manen aanvaard. Maar is de status van die hypothesen wel zo stevig? In het geheel niet. Big-Bang en nevelhypothese kunnen niet verklaren:
18. Theïstisch-evolutionisme en Galileï: biologie In discussies over biologie is (macro-)evolutie het als feit gehanteerde uitgangspunt. Heel vaak wordt geen onderscheid gemaakt tussen macro- en micro-evolutie. De meesten menen met Darwin – tegen de duidelijke bewijzen in – dat micro-evolutie (variatie) kan worden omhoog geëxtrapoleerd naar macro-evolutie, mits voldoende tijd voorhanden. Sommigen beweren zelfs dat variatie niet bestaat en dat micro-evolutie precies hetzelfde is als macro-evolutie. Richard Dawkins bijv. ziet de verschillende hondenrassen als bewijs voor (macro-)evolutie. De huishond stamt af van de wolf, en is deels uit zichzelf, deels door menselijke kweekactiviteit, uitgewaaierd tot de enorme hoeveelheid rassen die we nu zien. Voor Dawkins is het feit dat we de meeste hondenrassen niet meer terug kunnen kweken tot de wolf het bewijs, dat we met een nieuwe soort in de zin der macro-evolutie te maken hebben. Daarbij negeert hij gemakshalve het enorme verlies aan genetische potentie dat die onmogelijkheid veroorzaakt. Dit is geen evolutie (omhoog) maar devolutie – degeneratie – (omlaag). Het is onbegrijpelijk dat iemand die tot de top-intellectuelen der wereld wordt gerekend, zich zo door zijn blinde geloof laat verleiden, dat hij de nuchtere feiten niet meer ziet. Zou Dawkins wel eens met een moderne, jonge bioloog spreken? In vele discussies en verhandelingen wordt (macro-)evolutie dus als feit opgevoerd. En zo wordt een (nog steeds) te bewijzen uitgangspunt als feit allerlei discussies binnengesmokkeld.
Het aantal fossiele vondsten is sterk gestegen. We hebben nu niet slechts 3 maar 7 hominide genera. We hebben niet 9, maar meer dan 14 soorten en heel veel fossiele vondsten die men daarin onderbrengt. Ramapithecus hoort intussen niet meer tot de voorouders van de mens, maar van de orang-oetan. De australopithecinen werden steeds minder menselijk. Hoe meer vondsten men deed des te meer schoven ze in de richting apen: unieke klauteraars op 2 poten met verwarrende kenmerken, die men niet in een stamboom kan plaatsen. Homo habilis en Homo rudolphensis werden ook steeds minder menselijk. Deze eerdere 'tussenschakels' heten nu Australopithecus en niet meer Homo. Homo erectus werd steeds menselijker en geldt tegenwoordig als menselijk in alle wezenlijke opzichten. D.w.z. het is problematischer geworden. De indertijd als deugdelijk erkende tussenschakels zijn onzeker geworden. Nemen we een voorbeeld, de Homo erectus. Op school zag je vroeger plaatjes van de Homo erectus als primitief aandoende, aapachtige figuren, een beetje rechtop lopend, met eigenaardige schedels, typische tussenschakels, klein van vorm. Vroeger dacht men dat ze zich gebukt, aapachtig bewogen. Nu weet men beter. Homo erectus, sinds men fossielen van zijn skelet heeft gevonden, van benen en bovenlichaam, had een volledig menselijk skelet en heeft niets met apen te maken. Hij had kleine, maar menselijke hersenen. We weten allang dat Homo erectus vuur gebruikt heeft en werktuigen en dat hij zelfs hutten heeft gebouwd. Maar de laatste jaren zijn heel verbazingwekkende nadere gegevens aan het licht gekomen. Homo erectus was in Zuidoost-Azië een zeevaarder. Hij kon minstens de oceaan met een boot oversteken op een plaats, waar het 25 km breed was. Niet niks. Als men met boten van het vasteland naar een eiland kan oversteken, op dit eiland kan wonen, heen en terug kan varen – dat kan men uit de werktuigen, uit de fossielen opmaken – dan was dat een wezen dat kon spreken, dat kon communiceren, dat zich vermoedelijk op de sterren kon oriënteren, dus niets primitiefs of zo. Hij wordt steeds menselijker. Of de speervondsten van Homo erectus, of Homo heidelbergensis (de Duitse naam voor erectus), om nauwkeuriger te zijn, in Schöningen in het noorden van de Harz. Daar zijn onlangs speren opgegraven, die Homo erectus gemaakt heeft. Toen heeft men geprobeerd deze speren na te maken. Men weet dat ze uit kleine sparren gesneden zijn, men heeft ze nagemaakt precies als het voorbeeld. Men weet wat over de technieken, hoe ze geschaafd en gesneden hebben. De punten zijn via een onbekende methode gehard. Het waren jachtsperen geweest. De man die deze speren liet namaken zei: Nu zullen we kijken hoe goed die zijn. Toen heeft hij een wedstrijdsporter, een oud-kampioen speerwerpen, gezegd: Gooi met die speren. Dan weten we hoe goed die zijn. Die heeft ze op doelen geworpen op zo'n geleiachtige massa, die zowat de stevigheid van vlees had van een ree bijvoorbeeld. Daarin is hij zo'n 25 of 30 cm doorgedrongen. Toen heeft hij de speren onderzocht en aangetoond dat de maten, het vlieggedrag, de werpafstand en de penetratie overeenkomen met de huidige speren in de topsport, die we bij de olympiades gebruiken. Hightechproducten. Speren van Homo erectus waren hightechproducten die we tegenwoordig niet beter kunnen maken. Misschien hebben we nu beter materiaal, maar al het andere is even productief gebleven. 150 speren van huidige natuurvolkeren zijn er nu in het archief van het Rijksmuseum in Mannheim. De kwaliteit van de speren van de Homo heidelbergensis werd echter nergens bereikt. Dat schreef Rieder in een artikel van 2003 over de speren van Homo erectus. We weten nu: Homo erectus zoals men hem toen heeft afgebeeld, nee! Homo erectus was qua denkkwaliteiten een mens als wij. Na alles wat we tegenwoordig weten is daaraan geen twijfel mogelijk. Daarmee is hij echter geen tussenschakel meer. We hebben een grote leemte tussen de menselijken en de aapachtigen, waarheen de Australopithecus steeds verder opschuift. Als we de fossielen objectief beschrijven, concluderen we: Er zijn orang-oetan-achtigen geweest zoals Sivapithecus, Ramapithecus. En Australopithecus-achtigen met veel soorten. En er zijn verschillende mensentypen geweest: Homo sapiens, Homo erectus, Homo ergaster, Homo heidelbergensis, ook de Neanderthaler, maar die zijn zeer duidelijk van elkaar gescheiden. Toch allemaal leden van het genus mens en onderling vruchtbaar. Dus we zijn eigenlijk weer bij af.
We zagen hoe via de slinkse methoden van Lyell en zijn maats de grote ommekeer (The turning point – Terry Mortenson) heeft plaats gevonden. Een wetenschap die grote successen boekte en die op weg was naar meer, en die werkte binnen een Bijbels kader, is door allerlei oorzaken naar de achtertuin verwezen. De overwinning van de nieuwe ideeën, gestoeld op wankele vooronderstellingen, was een feit. Een grote meerderheid van de huidige praktiserende wetenschappers werkt binnen het kader van dit nieuwe paradigma, het paradigma van evolutie en de miljarden jaren. Door de spraakmakende figuren binnen deze constellatie wordt gesuggereerd dat er kamerbrede consensus bestaat over de heersende opvatting. Er wordt doorgaans aangenomen dat we het over het brede spectrum van de wetenschap allemaal met elkaar eens zijn: evolutie is een feit, de Big Bang is een feit, en relativiteit en kwantumtheorie zijn de laatste wijsheid. Dank zij toenemende publiciteit vanuit de oorspronkelijke, op de Bijbel gefundeerde wetenschap moet die zogenaamde consensus telkens weer luid worden uitgeroepen. Zo is het en niet anders, op universiteiten hoor je nauwelijks iets anders, in het hele onderwijs wordt evolutie onderwezen in de wetenschapsmodule, en de op de Bijbel gefundeerde wetenschap mag in het religie-uurtje. Eventueel.
Nog een voorbeeld van deze op verkeerde vooronderstellingen gebaseerde, vermeende consensus is de nog steeds maar doorzeurende klimaathype. Steeds maar weer wordt de mantra herhaald dat het oplopende CO2-gehalte in de atmosfeer de aarde opwarmt. Maar de atmosfeer koelt af, wat door diverse weersatellieten wordt gemeten. De beweerde consensus bestaat niet, maar de spraakmakende wetenschappers en ambtenaren hebben een brede toegang tot de grote persagentschappen, de wetenschappelijke bladen Nature en Science, en de persorganen en meteorologische instituten in vele landen. En hoewel de tegenstem breed aanwezig is, wetenschappelijk uitstekend onderbouwd en goed georganiseerd, dringt die nauwelijks tot het publiek door. Deze onware consensus geeft aanleiding tot vele onnodige en kostbare maatregelen. Consensus is in de wetenschap een onding. Iets is niet waar omdat velen het geloven. Iets is waar in wetenschappelijke zin, omdat het overeenstemt met de waargenomen en gemeten realiteit. Er is slechts één persoon nodig (zie Luther, Galileï, Einstein) om de waarheid te vinden, niet een massa. We hebben tot nu toe de problemen met de huidige opvattingen gezien, die op soms niet al te fraaie manier buiten het zicht van het publiek worden gehouden. De vraag is: geeft de op de Bijbel gebaseerde opvatting betere papieren? Het antwoord is een voorzichtig ja. Voorzichtig, omdat onderzoek door wetenschappers binnen deze opvatting beperkt is door te weinig mensen en te weinig geld. Toch is er al veel goeds bereikt. Zie deze en volgende slides.
Er ontstond in zeer korte tijd een pakket sediment van tientallen meters dik, met een structuur die niet van die in de Grand Canyon was te onderscheiden. Een ‘standaard’ geoloog zou dit pakket op honderdduizenden, zo niet enige miljoenen jaren schatten. Maar het kwam in uren tot stand. Een meertje in de (noordelijke) richting van de uitbarsting, Spirit Lake, werd zodanig met sediment gevuld, dat na de uitbarsting de bodem hoger lag dan de waterspiegel ervoor. Er verzamelde zich gevaarlijk veel water van smeltende gletsjers op de berg en modder, zodat besloten werd tot gecontroleerde afwatering. Dit ging toch nog vrij snel: een brede modderstroom baande zich een weg, over de kort geleden gevormde en nog zachte sedimenten heen. Deze groef een 30 meter diepe canyon hierin uit. Ook de wanden van deze canyon vertoonden hetzelfde beeld: fijn gelaagd, met afwisseling van grover en fijner gekorreld sediment. Het was een Grand Canyon in het klein. De experimenten van Guy Berthault werden in deze natuurlijke proeftuin volledig bevestigd: sedimentatie gaat razendsnel, zijdelings, en is gelaagd. Ook waren er enkele verstoringen tussen de aangrenzende lagen te zien, gevolg van turbulentie door hoge snelheid. Typisch was ook, dat de eerst nog zachte sedimenten na enkele jaren verkit en uitgehard waren en men erover kon lopen en zelfs met zware machines erover rijden. Ook werden voorspellingen over rekolonisatie gelogenstraft: reeds in 1981 verschenen de eerste planten: grassen en planten die tegen de zure omgeving konden. Enkele jaren later kwamen de eerste bomen, en nog weer na enkele jaren liepen er in het verwoeste gebied al kuddes elanden rond. Het bleek niet honderd tot tweehonderd jaar te duren maar vijf tot vijftien jaar voordat de ecologie zich volledig had hersteld. Maar dat was nog niet alles. De grote aantallen bomen die in Spirit Lake terecht waren gekomen, dreven daar de eerste jaren rond, maar begonnen na enige tijd te zinken, verzadigd door water, en wel met de stronk naar beneden. Zo kwamen er vele duizenden stammen verticaal op de bodem van Spirit Lake te staan, in een bedding van al enige tijd aangroeiende resten van bast en bladeren. Zo toonden zij een alweer verrassende overeenkomst met de verticale boomstammen die op vele plaatsen in de wereld dwars door de aardlagen omhoog steken. De geoloog Steven A. Austin van het Amerikaanse ICR (Institute for Creation Research) heeft langdurende en intensieve studies gemaakt van de uitbarsting van mei 1980 en verschillende daarop volgende, kleinere catastrofes. Zie http://www.icr.org/article/261/ en de gevolgen daarvan. Theïstisch-evolutionistische geologen (zie Young & Stearley) zeggen met Lyell: Mount St. Helens is alleen maar een lokale catastrofe. Die zijn er zoveel geweest in de geologische historie. Niets bijzonders. Tussen al die catastrofen zitten honderdduizenden, zo niet miljoenen jaren. Het is waar, dat er vele lokale catastrofen geweest zijn. Maar de gebeurtenissen rond Mount St. Helens en de resultaten van deze catastrofe geven op kleine schaal een beeld van de enorme, wereldwijde catastrofe van de zondvloed en zijn gevolgen. En bij beide speelde water een hoofdrol. De aanleiding tot de catastrofe bij Mount St. Helens was lokaal en beperkt, de aanleiding tot de zondvloed was wereldwijd en vrijwel onbeperkt (zie Genesis 7:11 (HSV): “In het zeshonderdste levensjaar van Noach, in de tweede maand, op de zeventiende dag van de maand, op die dag zijn alle bronnen van de grote watervloed opengebarsten en de sluizen van de hemel opengezet.”). Alle bronnen, niet maar enkele, of vele. Alle. Wereldwijd. Mount St. Helens, hoewel een lokale catastrofe, is in al zijn aspecten een uitstekend model voor wat er bij de zondvloed gebeurd kan zijn. Daar was de schaal misschien wel miljoenen malen groter, en dus ook de gevolgen, c.q. de dikte van de afzettingen.
21. Alternatieven: natuurkunde/astronomie Hoewel vele creationisten zich nog steeds baseren op de Big Bang en in mindere mate op de nevelhypothese, plus de kwantum elektrodynamica (QED), leveren de plasmatheorie en de stochastische elektrodynamica (SED) veel eenvoudigere oplossingen. Beide worden door een relatief gering aantal wetenschappers gepraktiseerd en ook de plaatsen waar research wordt gepleegd zijn beperkt. Toch worden er opmerkelijke resultaten geboekt, die geen van alle de problemen van de ‘establishment’-theorieën vertonen. Bovendien zijn ze in hun wiskunde aanzienlijk eenvoudiger, omdat vele onderzoekers uitgaan van een driedimensionale ruimte in plaats van de complexe vierdimensionale. Ook wordt de tijd niet als een dimensie gezien, maar heeft een geheel andere functie.
Plasma is materie waarin de elektronen gescheiden zijn van de atoomkernen. De materie in het heelal is voor een groot deel in plasmavorm. Je kunt plasma zien als de vierde aggregatietoestand van materie, in de reeks: vast, vloeibaar, gasvorming, plasma. Plasma bestaat in drie verschijningsvormen, afhankelijk van de temperatuur. Elk daarvan heeft zijn eigen typische karakteristieken. Je hebt plasma in ‘dark mode’, dan is het koud en onzichtbaar, ‘glow mode’ zoals in TL lampen, en ‘arc mode’, zeer heet plasma, zoals in bliksem en de vlamboog bij elektrisch lassen. Plasma vormt in het heelal zeer lange banen geïoniseerd gas: strengen van positief geladen atoomkernen, en negatief geladen elektronen, die van elkaar gescheiden zijn, en zich over astronomische afstanden kunnen uitstrekken. Door dit plasma gaan elektrische stromen van vaak miljarden ampères, soms veelvouden daarvan. Rond deze elektrische stromen zijn zeer krachtige magnetische velden aanwezig. Elektromagnetische krachten zijn oneindig veel (tot 1039 maal) sterker dan de zwaartekracht, waarop de Big Bang is gebaseerd. Een grote bijdrage wordt geleverd door het onderzoek in Los Alamos. Er is een toenemend aantal wetenschappers, dat zich bezighoudt met de plasmatheorie. Een van de bekendste is dr. Anthony Peratt, mededirecteur van het ‘Los Alamos National Laboratory’, waar de H-bom is ontwikkeld en men nu werkt aan onderzoek naar praktische mogelijkheden voor kernfusie-reactoren. Zgn. hoge-energie fysica. De Amerikaanse regering steekt veel geld in dit onderzoek. Apparatuur in dit laboratorium wordt ook gebruikt voor onderzoek naar de vorming van kosmische structuren met behulp van hoogspannings-plasma ontladingen. Peratt is er in geslaagd om in zijn laboratorium met behulp van zeer hoge spanning twee of meer Birkeland-strengen te verenigen tot miniatuur sterrenstelsels. Er ontstaan verschillende typen, afhankelijk van het aantal ‘strengen’ en de grootte van de elektrische stromen. Op deze manier ontstaan alle vormen die wij in het heelal kunnen zien. En het verrassende van deze theorie is, dat experimenten die op kleine schaal in het laboratorium worden gedaan, kunnen worden ‘opgeschaald’ naar kosmische proporties, waarbij echter ook de benodigde tijd wordt opgeschaald, met andere woorden: het duurt dan erg lang, ongeveer in de tijdschaal van de Big Bang. Zie verder. Plasma verklaart nagenoeg alle problemen in Big Bang en nevelhypothese:
Ook in de biologie zijn opmerkelijke ontwikkelingen aan de gang. Michael Denton waarschuwde al in 1985 dat de moleculaire biologie steeds minder onderbouwing verleende aan de opvatting van de macro-evolutie. Eén van de hoofdstukken uit zijn toenmalig boek luidde: De typologische perceptie van de natuur, waarin hij zich erover verwonderde dat de verschillende dieren en planten in geordende systemen zijn onder te brengen. Dat moet te maken hebben met een aan de biologische wereld inherent zijnde ordening. En dat strijdt rechtstreeks tegen macro-evolutie. Hij citeert diverse schrijvers die dat ook opgemerkt hadden. Verderop schrijft hij over de opmerkelijke omstandigheid dat het planten- en het dierenrijk in hiërarchische systemen is onder te brengen. Ook in zijn moleculairbiologische onderzoek stuit hij op iets vreemds. Want moleculair zijn er gelijke afstanden tussen alle verschillende groepen. Niets wijst op random mutaties, want dan zouden die afstanden elke willekeurige waarde kunnen aannemen. Conclusie is dat de verschillende levensvormen afzonderlijk van elkaar tot stand zijn gekomen. Werden tot voor kort (en in sommige publicaties nog steeds) de uiteinden van de DNA-strengen – die niet codeerden voor eiwitten – hautain als ‘junk DNA’ gekwalificeerd, met de suggestie dat de evolutie overal rommel achterliet, lopend onderzoek toont aan dat vanuit deze schijnbaar nutteloze stukken DNA allerlei belangrijke functies worden aangestuurd, door daarop aanwezige zgn. ‘schakelaars’. In feite bevatten deze gedeelten de mogelijkheid van een organisme om zich aan veranderende omstandigheden aan te passen. De verste uiteinden van een DNA-streng bevatten een tot voor kort onbegrijpelijke code, die nu is ontcijferd. Deze zgn. telomeren regelen de maximale ouderdom van een organisme. Bij elke celdeling wordt het uiterste stukje telomeer niet mee gekopieerd, behalve bij geslachtscellen. Na een bepaald aantal celdelingen stopt de cel dan ook met zich te delen en sterft af. Voor mensen met een gemiddelde stofwisseling betekent het, dat de maximale leeftijd de 120 jaar niet kan overschrijden. Zie Genesis 6:3.
Nu kijken we nog op een andere manier naar de verschillende wereldbeelden, die we besproken hebben
24. Materialistisch wereldbeeld Dit wereldbeeld heeft in principe geen ‘bovenverdieping’, alles speelt zich ‘beneden’ af. Er is nog iets aan op te merken: het is niet alleen een weergave van de structuur van de werkelijkheid, maar het bevat in hetzelfde beeld de hele wereldgeschiedenis. De wereldgeschiedenis gaat op in het proces van opklimmende evolutie. Er zijn geen principiële verschillen tussen de opeenvolgende entiteiten; intelligentie is gewoon ver doorgevoerde complexiteit. De reformatorische filosofie onderscheidt in zijn aspectenleer principiële verschillen tussen de verschillende verschijningsvormen, maar in de evolutiefilosofie is alles één pot nat. 25. Variant met ‘bovenverdieping’ Voor velen is het kale materialistische wereldbeeld onbevredigend. Het werd in de Sovjet-Unie destijds wel gepropageerd als ‘wetenschappelijk socialisme’, maar ook daar werd het vaak voor kennisgeving aangenomen. Je kunt er een soort bovenverdieping bij bedenken, waarin dan dingen als emotie, liefde, identiteit, doel, zin, persoonlijkheid, etcetera, in gedachten een plaats vinden. Die bovenverdieping is uitgebeeld als een wolkje dat boven de realiteit zweeft. Het heeft er geen verbinding mee, het kan ten opzichte van die realiteit elke positie innemen die je het wilt laten innemen. De hele realiteit is immers al afgebeeld in die rechthoek. Dan kan wat er buiten valt, geen realiteit zijn in diezelfde zin. Ook de Bijbelse boodschap hoort daar thuis, volgens de ‘moderne’ theologie. Het is niet bereikbaar voor logica, bewijs, wetenschappelijk onderzoek, want die horen in die rechthoek thuis en die leiden niet tot zin, doel, etcetera. Het gevolg is, dat over de zaken in die bovenverdieping niet serieus van gedachten kan worden gewisseld met de bedoeling iemand te overtuigen, omdat iedereen zijn eigen wolkje heeft, en omdat serieuze gedachtewisselingen alleen maar binnen die rechthoek kunnen plaatsvinden. Dus ieder zijn eigen ‘onopgeefbare’ waarheid. 26. Variant met ‘ingebouwde geest’ (Teilhard de Chardin) De rooms-katholieke Jezuïet en priester Pierre Teilhard de Chardin (1881-1955) bedacht een origineel model van de werkelijkheid, dat hij ontvouwde in zijn boek Het verschijnsel mens (Le phénomène humain). Hoe stelde hij zich de realiteit voor? Alhoewel een overtuigd evolutionist, was hij zeker geen materialist. Hem gingen de meer ‘geestelijke’ aspecten van de realiteit zeer ter harte, hij was tenslotte priester! Hoe ziet zijn oplossing en nu uit? Wel, hij begon met aan te nemen, dat er een punt alpha had bestaan, in een ver verleden, waarin alle materie en energie was geconcentreerd (een soort oerknal avant la lettre zogezegd). Maar in dat punt alpha zat ook al vanaf het begin alle geest ingevouwen. En die geest ging de evolutie sturen. Zolang die geest nogal krap ingevouwen zat in die samengebalde materie/energie, kon die nog niet zo goed werken, en de eerste producten van de evolutie ‘verdwaalden’ dan ook nog al eens al evoluerende. Zo hebben we volgens Teilhard alle doodlopende takken van de evolutieboom te verklaren. De sturing was nog niet doelmatig genoeg. Toch leverde dat soms heel mooie dingen op, bijv. de evolutie van planten en bomen. Maar die ingevouwen geest streefde kennelijk toch iets anders na. En zo ontstonden ook al de dierlijke takken van die evolutieboom, waarvan vele doodliepen. Na lang proberen en bijsturen begon de mens te ontstaan. In die mens was nu volgens hem iets buitengewoon belangrijks bereikt: die vanaf het begin in de materie ingevouwen geest werd er nu als het ware uitgevouwen, die begon tot zelfbewustzijn te komen. En kon vanaf dat moment de evolutie bewust gaan sturen. Vanuit de uiterst complexe en georganiseerde materie van het menselijk hersenweefsel. En al die gecombineerde zelfbewustzijnen vormden vanaf die fase de zogenaamde noösfeer, een soort verenigd zelfbewustzijn, dat de taak der evolutie – maar nu bewust – verder ging sturen. Wat is nu het einddoel van de evolutie? Want die geest stuurt toch ergens naartoe? Bij Teilhard is dat einddoel wat hij noemt het punt omega. Wat dat precies is? Moeilijk te definiëren. Soms denk je dat hij doelt op een soort vergoddelijkte mensheid, waarin alle conflict etc. is uitgebannen Maar ook krijg je uit zijn boek het idee, dat hij van mening is, dat die geheel uitontwikkelde geest eigenlijk die God voorstelt, waarover de Bijbel spreekt. Alleen, in dat boek lezen we niet dat God het eindproduct van een lange ontwikkeling is, maar juist dat Hij aan het begin stond, niet als een door de materie ingeklemd geest-principe, maar als een machtige Intelligentie, die zelf alles stuurde en nog stuurt. Het punt omega blijft toch meer een onpersoonlijk principe, zoiets als het Brahman uit het Hindoeïsme. En wat nu precies het lot van de materie is in Teilhard’s model, wordt uit zijn boek niet helemaal duidelijk. Hij is thans(†) een New-Age goeroe geworden. 27. Evolutie is de enige werkelijkheid (Teilhard de Chardin) Een uitspraak van hem is: “Is evolutie een theorie, een systeem, een hypothese? Nee, het is veel meer dan dat: Het is een algemene voorwaarde waarvoor alle theorieën, hypothesen, systemen moeten buigen en waaraan zij van nu af aan moeten voldoen, willen zij überhaupt denkbaar en waar zijn. Evolutie is een licht dat alle feiten doet oplichten, een wending die door alle lijnen moet worden gevolgd.”(!) 28. Bijbelse kijk op de realiteit Dus we spreken over een Bijbelse kijk op de realiteit, niet een wereldbeeld. Om die wat zichtbaarder te maken, is dat hier schematisch weergegeven. Weliswaar zijn daarin dezelfde grafische bouwstenen gebruikt als in de vorige figuren, maar hun betekenis is niet die van elementen van een afgerond wereldbeeld, maar van onderdelen van een Bijbelse kijk op de werkelijkheid. Laten we er eens een blik aan wagen. Bij de onderste helft staat: geschapen. De Bijbel zegt ons dat de hele realiteit een schepping is van God. Maar het zichtbare is daarvan slechts een deel. Er is ook nog een in de meeste gevallen onzichtbaar gedeelte: de geestelijke wezens, die de materie-component missen, die rechts de gehele realiteit draagt. Om dit geheel heen is de niet-geschapen, en dus eeuwig-bestaande, sfeer van God, hier ‘wereld van God’ genoemd. Bekijken we nu de verschillende gedeelten eens van wat dichterbij. Eerst maar rechtsonder, de zichtbare, geschapen realiteit, die we ook al kennen van de andere varianten. Maar er is een verschil: er is geen beginpunt, en er is binnen deze realiteit geen eindpunt boven ‘Mensen’. Bovendien geeft de reeks materie-dieren-planten-mensen geen tijdrovend evolutionair proces weer, maar een opklimming in ontwerp. Het Bijbels scheppingsbericht toont ons hoe eerst de materiële voorwaarden werden geschapen (hemel en aarde, en de materiële precondities voor het leven), daarna planten en dieren, en tenslotte de mens als een geheel aparte schepping. Je kunt zeggen, dat God bouwstenen uit eerdere categorieën opnieuw gebruikte in de navolgende categorieën. Een bekend verschijnsel uit de ontwerpwereld. Er is nog een belangrijk verschil met de eerdere diagrammen: het hele proces speelde zich af binnen een tijdsbestek van zes gewone dagen. Een bijzonder sterk contrast met de eerdere figuren, waar in tijdperken van miljarden jaren wordt gerekend. De geschiedenis, die in de andere modellen samenvalt met het ontstaan van die hele structuur, heeft hier een heel andere plaats. In feite is deze hele structuur doorheen de hele geschiedenis zichtbaar, en beweegt zij zich als het ware vanuit het platte vlak van het papier naar ons toe. Gaan we nu naar links, dan zien we een deel van de geschapen realiteit dat onder normale omstandigheden voor ons onzichtbaar is. Het valt op dat het in tweeën gedeeld is: links een rechthoek ‘Engelen’, daarnaast ‘Satan en demonen’. Deze wereld heeft dus een duidelijk zichtbare deling. En die deling hangt samen met een aspect, dat in de andere diagrammen niet ter sprake kwam: goed en kwaad, het morele aspect. Vanuit dit deel van de realiteit is er contact, bemoeienis met de zichtbare realiteit. Engelen treden daarin op als – soms zichtbare – boodschappers van God, nooit op eigen initiatief. Ook treden zij kennelijk op als beschermengelen. Demonen treden in contact met mensen in opdracht van hun leider, satan, of kunnen worden opgeroepen met speciale technieken. Zij gehoorzamen God niet. Hoewel de wereld van God om het geheel heen is gedacht, is om teken-technische redenen de beschrijving bovenaan gehouden. We zien daar niet iets, dat God-zelf afbeeldt, alleen de woorden ‘Wereld van God’. Hij is de bedenker, de Schepper van alles, en de Bijbel zegt dat Hij met deze schepping een doel nastreeft: zijn verheerlijking. Hoewel alles wat God schiep, volmaakt was, is er toch tweespalt ontstaan: één van de engelen, die kennelijk een belangrijke post vervulde, is in opstand gekomen en heeft Gods heerschappij betwist. Hij heeft daarbij een niet onbelangrijk deel van de engelen achter zich gekregen. In de Bijbel draagt hij verschillende namen of titels, wij kiezen daaruit de titel ‘satan’, en zijn volgelingen duiden we aan als ‘demonen’. Vervolgens heeft dit geestelijke wezen kans gezien, de mens – Adam – om te praten en aan zijn kant te krijgen. In tegenstelling tot satan echter was de mens niet onverdeeld gelukkig met deze wending in de geschiedenis. Zonder hier verder op de details in te gaan kan gezegd worden dat God in deze situatie in een oplossing heeft voorzien, doordat zijn eigen Zoon de ontstane morele schuld op zich heeft genomen en zo de weg waarin Gods plan kan worden gerealiseerd, heeft vrijgemaakt. Deze Zoon van God werd mens in de mens Jezus uit Nazareth, en heeft zo als het ware een intieme communicatie tussen God en mensen tot stand gebracht. Deze communicatie kan het deel zijn van ieder, die deze weg aanvaardt, zijn morele schuld tegenover God belijdt en zich door Hem weer laat gezeggen. Bovendien is aan Jezus de heerschappij over al Gods werk in handen gegeven. Hij heeft op zich genomen deze vervallen schepping weer tot volkomenheid te brengen.
Zonder Bijbels (chronologisch) kader blijven alle historische wetenschappen zitten met losse gebeurtenissen zonder samenhang. Wil het onmisbare Bijbelse kader weer geaccepteerd worden in de wetenschap, dan is nodig: 1. Onderwerp maken van aanhoudend gebed. 2. Acceptatie van Fair Science. 3. Onderscheid maken tussen vooronderstellingen (grondleggend kader) en geconstateerde feiten, c.q. resultaten van onderzoek. 4. Een consistent voorlichtingsprogramma voor kerken en scholen. 5. Instituten als Evangelische Omroep en Evangelische Hogeschool opnieuw interesseren, of eigen instituut oprichten.
|